C-240/17 E
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 29-06-2017 Schriftelijke opmerkingen: 15-08-2017 Trefwoorden: migratie, vreemdelingenwet, Schengen, Onderwerp: Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (terugkeerrichtlijn). Feiten De Maahanmuuttovirasto (Finse immigratiedienst) heeft op 21 januari 2015 besloten om de verzoeker, E, terug te sturen naar diens land van herkomst, Nigeria, en hem een inreisverbod voor onbepaalde tijd voor het hele Schengengebied op te leggen, hoewel hij houder is van een door Spanje afgegeven verblijfstitel die op 11 februari 2018 verstrijkt. Verzoeker vormt vanwege veroordelingen wegens ernstige drugsdelicten een gevaar voor de openbare orde en de veiligheid. (vreemdelingenwet). De Helsingin hallinto-oikeus (Helsinki bestuursrechter) verwierp het beroep tegen het besluit van de Maahanmuuttovirasto bij de bestreden uitspraak welke als volgt werd gemotiveerd: Op grond van de door hem gepleegde strafbare feiten kon worden aangenomen dat verzoeker een gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid. De Maahanmuuttovirasto kon hem derhalve niet de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer bieden. Om die reden werd hem een inreisverbod voor onbepaalde tijd voor het hele Schengengebied opgelegd. Verzoeker is veroordeeld wegens ernstige delicten en kan worden beschouwd als een ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid. Het inreisverbod voor het Schengengebied kon derhalve voor onbepaalde tijd worden uitgevaardigd. Er bestaat geen reden het besluit van de Maahanmuuttovirasto te wijzigen. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Overige relevante feiten: - Verzoeker is op 24.01.2014 veroordeeld tot een vrijheidsstraf van in totaal 5 jaar wegens 3 ernstige drugsdelicten. - Verzoeker is houder van een door Spanje afgegeven verblijfstitel die geldig is tot 11.02.2018. - De Maahanmuuttovirasto heeft op 26.01.2015 overeenkomstig artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst overleg opgestart met Spanje, waarin zij Spanje heeft gevraagd zijn standpunt kenbaar te maken over een mogelijke intrekking van de verblijfstitel. De Maahanmuuttovirasto heeft Spanje tot 09.11.2016 herhaaldelijk herinnerd aan het lopende overleg. In de tussenliggende periode heeft Spanje een keer gereageerd door Finland te verzoeken om het dictum van het vonnis in de strafzaak tegen verzoeker (21.06.2016). Het is de Maahanmuuttovirasto evenwel niet duidelijk waarom er geen antwoord is gekomen op de aan Spanje gestelde vraag over de eventuele intrekking van de verblijfstitel van verzoeker, en waarom het overlegproces met Spanje zo veel tijd nodig heeft. Overweging De rechtsgevolgen van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst voor een terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een inreisverbod zijn onduidelijk: kan de verplichting tot overleg in de zin van deze bepaling van die overeenkomst door een derdelander worden ingeroepen, wanneer tegen hem een inreisverbod wordt uitgevaardigd? Uit de tekst van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst blijkt bovendien niet duidelijk, in welk stadium het overleg plaatsvindt: vóór of na de vaststelling van een inreisverbod. Ongeacht in welk stadium het overleg moet plaatsvinden, vereist artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst een uitlegging betreffende het moment waarop het overleg in die zin voltooid is dat een inreisverbod kan worden uitgevaardigd. Bij gebreke daarvan kan het feit dat de andere overeenkomstsluitende staat aangeeft voornemens te zijn om de verblijfstitel in te trekken of de verblijfstitel te hebben ingetrokken, worden opgevat als voltooiing van het overleg. Die bepaling van de overeenkomst laat de vraag open wat er moet gebeuren wanneer de staat die de verblijfstitel heeft afgegeven een passieve houding heeft en zich niet uitspreekt over intrekking van de verblijfstitel. Prejudiciële vragen 1) Heeft de verplichting tot overleg voor de overeenkomstsluitende staten in de zin van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst rechtsgevolgen waarop een derdelander zich kan beroepen, wanneer een overeenkomstsluitende staat tegen hem een inreisverbod voor het hele Schengengebied uitvaardigt en terugkeer naar zijn land van herkomst gelast op grond dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde en de veiligheid? 2) Wanneer artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst van toepassing is op uitvaardiging van een inreisverbod, dient het overleg dan plaats te vinden vóór de uitvaardiging van een inreisverbod of kan het overleg enkel plaatsvinden nadat het terugkeerbesluit is vastgesteld en een inreisverbod is uitgevaardigd? 3) Indien het overleg enkel kan plaatsvinden nadat het terugkeerbesluit is vastgesteld en een inreisverbod is uitgevaardigd, staat dan het feit dat het overleg tussen de overeenkomstsluitende staten gaande is en dat de andere overeenkomstsluitende staat niet kenbaar heeft gemaakt voornemens te zijn de verblijfstitel van de derdelander in te trekken, eraan in de weg dat de derdelander naar zijn land van herkomst wordt teruggezonden en dat het inreisverbod voor het hele Schengengebied in werking treedt? 4) Hoe moet een overeenkomstsluitende staat handelen wanneer de overeenkomstsluitende staat die de verblijfstitel heeft afgegeven zich, ondanks herhaaldelijk verzoek, niet uitspreekt over intrekking van de door hem aan de derdelander afgegeven verblijfstitel? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: - Specifiek beleidsterrein: VenJ-DMB