C-241/15 Bob-Dogi

Contentverzamelaar

C-241/15 Bob-Dogi

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   09 juli 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 juli 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   25 augustus 2015
Trefwoorden: Europees Arrestatiebevel (EAB); overlevering

Onderwerp
Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten

Verzoeker Niculaie Aurel Bob-Dogi, ROE staatsburger, is door de HONaut opgenomen in het SIS (Schengen informatiesysteem), waarbij een in het HON opgesteld EAB is gevoegd op grond waarvan verzoeker zou moeten worden aangehouden. Hij is begin april 2015 door ROEaut in voorlopige hechtenis geplaatst met het oog op zijn overlevering, maar hij wordt door de rechter nog dezelfde dag vrijgelaten. Hij krijgt wel voor 30 dagen persoonlijke dwangmaatregelen opgelegd. Op 15 april ontvangt hij de in het ROE vertaalde versie van het HON EAB. Hieruit blijkt dat hij ervan wordt verdacht in november 2013 in een HON dorp door te hard rijden met een vrachtwagen een verkeersongeval te hebben veroorzaakt met medische gevolgen voor het HON slachtoffer. Er ontstaat een probleem als blijkt dat een nationaal aanhoudingsbevel ontbreekt en dat het EAB niet geheel correct is ingevuld.

De verwijzende ROE rechter (Hof van Beroep Cluj) zet uiteen dat in de ROE rechtspraak keuze is uit twee oplossingen voor de tenuitvoerlegging van het EAB indien dit niet vergezeld wordt door een nationaal aanhoudingsbevel, namelijk afwijzing van het verzoek omdat het EAB niet in de plaats kan worden gesteld van een nationaal aanhoudingsbevel, of toelating in geval de uitgevende rechterlijke instantie de ROEaut hebben kunnen overtuigen dat het EAB correct is ingevuld. Hij memoreert de fundamentele verschillen tussen het EAB en het nationale aanhoudingsbevel. Uit de analyse van die verschillen leidt hij af dat een persoon niet mag worden aangehouden en vastgehouden wanneer er geen nationaal (intern) aanhoudingsbevel is, en dat de uitlegging volgens welke het EAB zijn eigen beperkende aard ten aanzien van de individuele vrijheid van een persoon overdraagt en na de overleving van de gezochte persoon „verandert” in een nationaal (intern)
aanhoudingsbevel, niet passend is. Hij noemt ook nog de ‘ongeschreven’ weigeringsgronden uit de rechtspraktijk. Om de zaak te kunnen beslissen heeft hij antwoord van het HvJEU nodig op de volgende vragen:
1. Moet voor de toepassing van artikel 8, lid 1, onder c), van kaderbesluit 2002/584/JBZ onder de uitdrukking „dat een aanhoudingsbevel bestaat” worden verstaan een nationaal – intern – aanhoudingsbevel dat overeenkomstig de voorschriften van het strafprocesrecht van de uitvaardigende lidstaat is uitgevaardigd en dat derhalve niet hetzelfde is als het Europees aanhoudingsbevel?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan het ontbreken van een nationaal – intern – aanhoudingsbevel een impliciete grond vormen om het Europees aanhoudingsbevel niet ten uitvoer te leggen?

Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten