C-241/20 État belge
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 10 augustus 2020 Schriftelijke opmerkingen: 27 september 2020
Trefwoorden : belastingvermindering; vrij verkeer van werknemers;
Onderwerp :
- Artikel 45 en 63 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie;
Feiten:
BJ is een Belgisch ingezetene die zijn beroepsactiviteit tijdens de belastingjaren 2006 t/m 2010 heeft uitgeoefend in Luxemburg. Hij bezit daarnaast in zowel Luxemburg als België onroerend goed dat hij verhuurt. Bij het bepalen van de ter betalen belasting over de inkomsten van BJ is voor de genoemde belastingjaren de Overeenkomst tussen België en Luxemburg tot het vermijden van dubbele belasting (hierna: de overeenkomst) toegepast. Uit hoofde van het Belgische Wetboek van de inkomstenbelasting wordt het bedrag van de belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten die op grond van voornoemde overeenkomst zijn vrijgesteld, berekend na vermindering van de vastgestelde belasting met de volgende belastingverminderingen: vermindering voor de vrijgestelde som, voor langetermijnsparen en voor energiebesparende uitgaven. Pas in tweede instantie verleent de belastingdienst dus de belastingvermindering voor vrijgestelde buitenlandse inkomsten, door de belasting te verminderen naar de verhouding tussen de buitenlandse inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de belastbare inkomsten. BJ komt, op basis van de jurisprudentie van het Hof, op tegen de volgorde van toepassing van deze categorieën verminderingen: hierdoor geniet hij niet alle belastingvoordelen waar hij naar Belgisch belastingrecht recht op stelt te hebben. Hij vordert dan ook herberekening van zijn bijdrage, en terugbetaling van door de Belgische staat te veel ontvangen belastingen.
Overweging:
De verwijzende rechter overweegt dat in de onderhavige omstandigheden onduidelijkheid bestaat over de uitlegging van artikel 45 VWEU, hetgeen de prejudiciële vraag rechtvaardigt.
Prejudiciële vragen:
1. Verzet artikel 45 VWEU zich tegen een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die al dan niet is opgenomen in een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting en op grond waarvan een belastingplichtige voor de berekening van zijn inkomstenbelasting in de woonstaat een deel van het voordeel van het van belasting vrijgestelde deel van die inkomsten en van zijn andere persoonlijke belastingvoordelen (zoals een belastingvermindering voor langetermijnsparen, dat wil zeggen premies betaald in het kader van een individuele levensverzekeringsovereenkomst, en een belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven) verliest, omdat hij in het betrokken jaar ook in een andere lidstaat inkomsten heeft verworven, waarvoor hij aldaar is belast? [Or. 14]
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, blijft het antwoord dan bevestigend indien de belastingplichtige in zijn woonstaat geen inkomsten ontvangt die – kwantitatief of prorata – van betekenis zijn, maar die staat niettemin in staat is hem die belastingvoordelen toe te kennen?
3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, blijft het antwoord dan bevestigend indien de belastingplichtige op grond van een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting tussen de woonstaat en de andere staat in die andere staat over in die andere staat belastbare inkomsten persoonlijke belastingvoordelen heeft genoten krachtens de belastingwetgeving van die andere staat, maar die belastingvoordelen niet een deel van de belastingvoordelen omvatten waarop de belastingplichtige in de woonstaat in beginsel recht heeft?
4. Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, blijft het antwoord dan bevestigend indien de belastingplichtige ondanks dit laatste verschil in die andere staat aldus een belastingvermindering verkrijgt waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan het bedrag van de belastingvermindering die hij in zijn woonstaat is misgelopen?
5. Zijn de antwoorden op de vragen hetzelfde in het licht van de artikelen 63, lid 1, en 65, lid 1, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie in verband met een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die al dan niet is opgenomen in een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting en op grond waarvan een belastingplichtige voor de berekening van zijn inkomstenbelasting in de woonstaat een deel van het voordeel van het van belasting vrijgestelde deel van die inkomsten en van zijn andere persoonlijke belastingvoordelen (zoals een belastingvermindering voor langetermijnsparen, dat wil zeggen premies betaald in het kader van een individuele levensverzekeringsovereenkomst, en een belastingvermindering voor energiebesparende uitgaven) verliest, omdat hij in het betrokken jaar ook inkomsten heeft ontvangen uit de verhuur van een gebouw dat hij in een andere lidstaat in eigendom heeft, die aldaar zijn belast?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-174/18; C-20/16; C-283/15 X/Staatssecretaris van Financiën; C-303/12; C-182/06; C-385/00; C-279/93;
Specifiek beleidsterrein: FIN