C-243/25 ING Bank Slaski
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 26 mei 2025 Schriftelijke opmerkingen: 12 juli 2025
Trefwoorden: kredietovereenkomst, oneerlijke bedingen, consumentenbescherming, benchmark, informatieverstrekking
Onderwerp: Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten: art. 3(1) en art. 4(2).
Deze zaak betreft een geschil tussen een consument en een bank, in het kader van een tussen hen gesloten kredietovereenkomst. De verwijzende rechter vraagt het Hof of een contractueel beding dat een variabele rentevoet koppelt aan een door een ongereguleerde derde beheerde benchmark (WIBOR), waarbij de bank indirect invloed uitoefent en de consument gebrekkig is geïnformeerd, als oneerlijk moet worden aangemerkt en hoe transparant de informatieverstrekking daarover moet zijn.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29) aldus worden uitgelegd dat een contractueel beding kan worden geacht oneerlijk te zijn op de enkele grond dat het ten aanzien van de variabele rentevoet van een krediet verwijst naar een benchmark die wordt vormgegeven door een derde, die op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst op dat gebied overeenkomstig algemeen verbindende voorschriften niet is onderworpen aan passend institutioneel toezicht, in een situatie waarin de kredietgever een indirecte invloed op die benchmark uitoefent?
2) Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29) aldus worden uitgelegd dat het formuleren van bedingen inzake de voornaamste prestaties van partijen in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen gepaard gaat met de verplichting van een ondernemer om de consument in kennis te stellen van het potentiële economische risico dat eruit voortvloeit dat op het tijdstip van sluiting van de overeenkomst naar nationaal recht niet is voorzien in een passende wettelijke regeling inzake het toezicht op derden die benchmarks vormgeven op basis waarvan de prestaties van consumenten worden vastgesteld?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-125/18
Specifiek beleidsterrein: EZ