C-245/20 Autoriteit Persoonsgegevens

Contentverzamelaar

C-245/20 Autoriteit Persoonsgegevens

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    31 juli 2020
Schriftelijke opmerkingen:                    17 september 2020

Trefwoorden : AVG; transparantie; toezichthoudende autoriteit;

Onderwerp :

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (hierna: AVG);

 

Feiten:

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) hanteert een inzagebeleid waarbij aan journalisten de mogelijkheid wordt gegeven om voorafgaand aan de rechtszitting inhoudelijke zittingsinformatie in te zien. Journalisten hebben deze mogelijkheid uitsluitend op de dag van de zitting zelf, en deze mogelijkheid wordt niet voor alle zaken geboden (vreemdelingenzaken zijn bijvoorbeeld uitgezonderd). Het inzagebeleid heeft tot gevolg dat derden inzage krijgen in de processtukken van procespartijen, te weten het hogerberoepschrift, het verweerschrift en eventueel de uitspraak van de rechtbank. In het geval van eisers bevatten de processtukken waarin inzage was verleend hun namen, adressen en een BSN-nummer. Vast staat dat eisers geen toestemming hadden verleend voor het verstrekken van de processtukken aan derden, en dat deze niet waren geanonimiseerd. Eisers stellen dat het inzagebeleid hun rechten onder de AVG schendt, en hebben daarom tegen de ABRvS een handhavingsverzoek ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft echter besloten niet te zullen handhaven omdat zij zich, op grond van artikel 55 lid 3 van de AVG gelezen in het licht van overweging 20 van de preambule, hiertoe niet bevoegd acht. Zij stelt in dit kader dat de transparantie en openbaarheid van de rechtspraak onlosmakelijk is verbonden met de rechterlijke taak. De prejudiciële vragen komen naar voren in het kader van het beroep dat tegen dit besluit bij de verwijzende rechter is ingesteld.

 

Overweging:

De rechtbank merkt allereerst op dat in de AVG de zinsnede ‘uitoefening van hun rechterlijke taken’ niet is gedefinieerd. Voorts zijn hiertoe door de rechtbank in andere taalversies van de AVG of in de jurisprudentie van het EU-Hof en het EHRM geen verdere aanknopingspunten gevonden. Omdat het geven van inzage in zittingsinformatie aan journalisten niet direct raakt aan de oordeelsvorming van de rechter in concrete zaken, betwijfelt de rechtbank of het inzagebeleid een uitoefening van een rechterlijke taak vormt. Daarbij komt dat de journalisten in de processtukken mogelijk persoonsgegevens lezen die ter zitting niet worden besproken. Anderzijds onderkent de rechtbank het belang van de journalistiek voor de waarborging van de openbaarheid en transparantie van rechtspraak als component van het grondrecht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht. Het doel van dit beleid in dit kader is het faciliteren van de publieke verslaggeving van rechtszaken. Tot slot merkt de rechtbank op dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor het ter inzage leggen en (tijdelijk) ter hand stellen van kopieën van processtukken aan journalisten. De rechtbank vraagt zich af of het mogelijk is om de gegevensverwerking als een rechterlijke taak te kwalificeren als daarvoor geen expliciete wettelijke grondslag bestaat, maar deze slechts berust op de eigen taakopvatting van de ABRvS.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 55, derde lid, van de AVG zo worden uitgelegd dat onder ‘verwerkingen door gerechten bij de uitoefening van hun rechterlijke taken’ kan worden begrepen het bieden van inzage door een rechterlijke instantie in processtukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen, waarbij die inzage wordt verleend door kopieën van die processtukken aan een journalist ter beschikking te stellen, zoals in deze verwijzingsuitspraak beschreven?

1a. Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang of door het uitoefenen van toezicht door de nationale toezichthoudende autoriteit op deze vorm van gegevensverwerking de onafhankelijke rechterlijke oordeelsvorming in concrete zaken wordt geraakt?

1b. Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang dat de aard en het doel van de gegevensverwerking volgens de rechterlijke instantie is het informeren van een journalist om deze daardoor in de gelegenheid te stellen om beter verslag te doen van de openbare zitting in een gerechtelijke procedure en waarmee wordt beoogd het belang van openbaarheid en transparantie van rechtspraak te dienen?

1c. Is het voor de beantwoording van deze vraag van belang of de gegevensverwerking op een expliciete nationaalrechtelijke grondslag berust?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-49/18; gevoegde zaken C 624/18 en C 625/18 A. K. tegen Krajowa Rada Sądownictwa en CP en DO tegen Sąd Najwyższy; C-64/16 Sindical dos Juízes Portugueses; C 503/15; C 506/04;

Specifiek beleidsterrein: JenV