C-247/19 en C-259/19 Caixabank e.a.

Contentverzamelaar

C-247/19 en C-259/19 Caixabank e.a.

Gevoegde prejudiciële zaken  


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 9 juli 2019
Schriftelijke opmerkingen: 25 augustus 2019

Trefwoorden : oneerlijke bedingen consumentenovereenkomst; proceskosten; kostenverdeling

Onderwerp :

- Artikel 4, lid 2, onder f), artikel 12, en artikel 169 VWEU

- Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten

Feiten: C-247/19 en C-259/19:

Verzoekers in het hoofdgeding hebben op 24.05.2011 een hypothecaire leningovereenkomst gesloten met Banco Bilbao waarin een beding was opgenomen volgens hetwelk alle kosten voor de transactie voor rekening van de leningnemer kwamen. Op 05.05.2018 hebben verzoekers een vordering ingesteld waarin zij verzochten om nietigverklaring van dat beding wegens oneerlijkheid, en om terugbetaling van de uit hoofde van dat beding ten onrechte betaalde bedragen.

 

Overweging:

De verwijzende rechter twijfelt over de verenigbaarheid van de rechtspraak van de Tribunal Supremo betreffende de gevolgen van de nietigverklaring van een kostenbeding, met het Unierecht en met de rechtspraak van het Hof van Justitie. De Tribunal Supremo heeft verklaard dat bedingen waarin wordt bepaald dat alle kosten in verband met de hypotheek voor rekening van de leningnemer komen, oneerlijk en bijgevolg nietig zijn, onder verwijzing naar het beginsel van niet-verbindendheid voor de consument. Recentelijk heeft de Tribunal Supremo echter verklaard dat de betaling van die kosten moet worden verdeeld over de leninggever en de leningnemer krachtens de op het moment van de ondertekening van de overeenkomst geldende wetgeving en op basis van het belang van elk van hen bij elke uitgave. Ook zijn bij de verwijzende rechter vragen gerezen over de gevolgen van die nietigverklaring voor de verwijzing in de proceskosten.

 

Prejudiciële vragen C-247/19 en C-259/19:

1. Is het overeenkomstig richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, en met name artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, daarvan, met het oog op de bescherming van consumenten en gebruikers en de naleving van de rechtspraak die op basis daarvan is ontwikkeld, verenigbaar met het Unierecht dat de Tribunal Supremo in zijn arresten 44 tot en met 49 van 23 januari 2019 als ondubbelzinnig criterium heeft vastgesteld dat in met consumenten gesloten hypothecaire leningovereenkomsten een beding waarover niet is onderhandeld en waarin wordt bepaald dat alle kosten voor het sluiten van de hypothecaire lening voor rekening van de leningnemer komen, oneerlijk is, waarbij de verschillende kosten waarop dat oneerlijke en nietig verklaarde beding betrekking heeft worden verdeeld tussen de bank die het beding heeft opgesteld en de consument die de lening heeft genomen, teneinde de terugbetaling van de uit hoofde van het nationaal recht ten onrechte betaalde bedragen te beperken?

2. Is het overeenkomstig richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, en met name artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, daarvan, met het oog op de bescherming van consumenten en gebruikers en de naleving van de rechtspraak die op basis daarvan is ontwikkeld, verenigbaar met het Unierecht dat de Tribunal Supremo een aanvullende uitlegging geeft aan een wegens oneerlijkheid nietig verklaard beding wanneer de schrapping daarvan en de daaruit voortvloeiende gevolgen niet van invloed zijn op het voortbestaan van de leningovereenkomst met hypotheekgarantie?

3. Is het, in verband met artikel 394 van de Ley de Enjuiciamiento Civil (Spaans wetboek van burgerlijke rechtsvordering), waarin het criterium is neergelegd dat de proceskosten worden betaald door de in het ongelijk gestelde partij, wanneer een oneerlijk kostenbeding nietig wordt verklaard, maar de gevolgen van de nietigverklaring beperkt zijn tot de voornoemde kostenverdeling, in strijd met de Unierechtelijke beginselen van doeltreffendheid en niet-verbindendheid van oneerlijke bedingen wanneer de vordering gedeeltelijk is toegewezen, en kan dit aldus worden uitgelegd dat het een omgekeerde afschrikkende werking heeft, die ertoe leidt dat de legitieme belangen van consumenten en gebruikers niet worden beschermd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Banco Bilbao Vizcaya Argentaria, S.A., C-602/13

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten