C-249/17 Ryanair

Contentverzamelaar

C-249/17 Ryanair

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   03 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   19 augustus 2017

Trefwoorden: btw; leveringen; mislukt overnamebod

Onderwerp: - richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (Pb L 145, blz 1) (Zesde BTW-RL)

Verzoekster heeft in 2006 een bod gedaan op concurrent Aer Lingus, hetgeen mislukte. Verzoekster heeft zich in die overnamestrijd laten bijstaan door deskundigen en was btw verschuldigd over de door die deskundigen in rekening gebrachte kosten. Zij probeerde de daarover betaalde btw te laten behandelen als btw over leveringen in een eerder stadium zodat het deze zou kunnen terugvorderen of aftrekken. Verweerster (IER belastingdienst) weigert dat, waarna verzoekster de zaak aan de beroepsinstantie voorlegt. Die oordeelt dat verzoekster geen recht op aftrek had. Verzoekster stapt naar de regionale rechter, ook die is het met verweerster eens maar legt (17-02-2012) wel een prejudiciële vraag voor aan de High Court (een vergelijkbare procedure als onder VWEU artikel 267). De hogere rechter gaat hier niet in op de feiten maar is veeleer gebonden aan het feitenrelaas dat de lagere rechterlijke instantie in de verwijzingsbeslissing heeft gegeven. Op 02-05-2013 komt het High Court tot dezelfde slotsom. Verzoekster stapt naar de hoogste IER rechter.

De verwijzende IER rechter (Hooggerechtshof) stelt vast dat over de vraag of voldoende bewijs is voor het voornemen van verzoekster niet meer gediscussieerd kan worden omdat naar IER procesrecht het moment waarop bewijs in een belastingzaak moet worden geleverd gepasseerd is. Hij oordeelt dat dat voornemen, zoals het in de nationale prejudiciële verwijzing is uiteengezet, afdoende is aangetoond. Het gaat nu nog louter en alleen om de vraag of verzoekster in deze omstandigheden het recht had om de btw die het over de haar in het kader van de mislukte overname verstrekte diensten van deskundigen had betaald, als btw over leveringen in een eerder stadium te behandelen. Verzoekster heeft gewezen op artikel 4 van de Zesde btw-RL (wie zijn belastingplichtigen). Zij aanvaardt dat het kopen van aandelen van een vennootschap als passieve investering niet binnen de omschrijving van economische activiteiten valt. Zij stelt echter dat het kopen van aandelen van een vennootschap om in staat te zijn in een later stadium aan belasting onderworpen leveringen (in de vorm van het verstrekken van managementdiensten aan de vennootschap indien deze wordt overgenomen) te verrichten, een economische activiteit vormt. Daarbij baseert zij zich op twee rechtspraaklijnen van het HvJEU: de Cibo- en de Rompelman-rechtspraak. De rechter concludeert dat het wezenlijke meningsverschil tussen partijen het antwoord op de vraag betreft of deze twee rechtspraaklijnen grotendeels kunnen worden samengevoegd en ertoe kunnen leiden dat btw betaald over diensten zoals in casu (maar waar de overname nooit heet plaatsgevonden) kan worden aangemerkt als btw over leveringen in een eerder stadium. Hij vraagt zich af of hier is voldaan aan een van de in de Cibo-rechtspraak geformuleerde voorwaarden voor het ontstaan van een recht op aftrek, namelijk dat “een rechtstreeks en onmiddellijk verband moet bestaan tussen de verkregen goederen of diensten en de handelingen in een later stadium waarvoor een recht op aftrek bestaat” (‘Cibotest’). De diensten in een later stadium betroffen de levering van managementdiensten waar het hier nooit van gekomen is. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

(a) Volstaat een voornemen om aan een vennootschap die het voorwerp is van een poging tot overname, in de toekomst managementdiensten te verstrekken ingeval die overname slaagt, om te kunnen oordelen dat de potentiële overnemer economische activiteiten in de zin van artikel 4 van de Zesde btw-richtlijn verricht, zodat de btw die aan de potentiële overnemer in rekening is gebracht over goederen of diensten die deze met het oog op de betrokken overname heeft verworven, kan worden aangemerkt als btw over leveringen ontvangen voor de voorgenomen economische activiteit van het verstrekken van dergelijke managementdiensten?

(b) Bestaat er een voldoende “rechtstreeks en onmiddellijk verband”, in de zin van het door het Hof van Justitie van de EU in [het arrest van 27 september 2001, Cibo Participations, C-16/00, EU:C:2001:495] geformuleerde vereiste, tussen diensten die door deskundigen in de context van een dergelijke potentiële overname worden verstrekt, en in een later stadium verrichte leveringen, zoals de potentiële verstrekking van managementdiensten aan de vennootschap die het voorwerp van de poging tot overname is, ingeval die overname slaagt, zodat de over die diensten van deskundigen betaalde btw voor aftrek in aanmerking komt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-286/83 Rompelman; C-16/00 Cibo

Specifiek beleidsterrein: FIN en EZ

Gerelateerde documenten