C-249/22 GIS 

Contentverzamelaar

C-249/22 GIS 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    14 juni 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    31 juli 2022

Trefwoorden: radio omroep, programmavergoeding, omroepabonnee

Onderwerp:

•            Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (Toetredingsakte)

•            Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag

•            Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Feiten:

Verzoekster tot Revision (verzoekster) vordert terugbetaling van de omzetbelasting die zij van 01-10-2013 tot en met 31-10-2018 heeft betaald over de programmavergoeding die zij naar nationaal recht doorlopend moest betalen voor het ontvangen van radio- of televisie-uitzendingen door de Oostenrijkse omroeporganisatie (ORF). Zij heeft daartoe een verzoek ingediend bij GIS Gebühren Info Service GmbH (GIS), die volgens de nationale wettelijke bepalingen verantwoordelijk is voor de inning van de programmavergoeding. Het verzoek werd afgewezen. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Bundesverwaltungsgericht (federale bestuursrechter in eerste aanleg, Oostenrijk) en het Verfassungsgerichtshof (grondwettelijk hof, Oostenrijk). Het Bundesverwaltungsgericht heeft het beroep van verzoekster verworpen, het Verfassungsgerichtshof heeft geweigerd het beroep te behandelen. De verwijzende rechter moet uitspraak doen op het beroep tot Revision dat is ingesteld tegen de uitspraak van het Bundesverwaltungsgericht. Verzoekster betoogt dat de nationale wetgeving volgens welke de programmavergoeding aan omzetbelasting is onderworpen, in strijd is met het Unierecht. Zij wijst in dit verband op de volgende aspecten: zij is niet vrijwillig een rechtsbetrekking met de ORF aangegaan. In het bijzonder heeft zij geen „Smartcard” (chipkaart) voor het decoderen van de programma’s van de ORF aangeschaft. Er is volgens verzoekster geen rechtstreeks verband tussen prestatie en tegenprestatie (uitwisseling van prestaties). Er zijn zowel situaties waarin uitzendingen van de ORF worden ontvangen zonder dat een programmavergoeding wordt betaald als situaties waarin de programmavergoeding moet worden betaald zonder dat ORF-uitzendingen kunnen worden ontvangen (bijvoorbeeld bij gebreke van een ontvangstmodule). De Toetredingsakte brengt hierin geen verandering. De rechtssituatie is na de toetreding van Oostenrijk veranderd. De nationale wettelijke bepalingen inzake de programmavergoeding werden in die zin aangevuld dat de programmavergoeding reeds verschuldigd is, ongeacht de feitelijke mogelijkheid tot ontvangst, „indien de omroepabonnee op zijn locatie de programma’s van de ORF via terrestrische weg krijgt aangeboden.

Overweging:

In het onderhavige geval gaat het nationale recht uit van een civielrechtelijke contractuele verhouding tussen de omroepabonnee en de omroeporganisatie. De uitwisseling van prestaties bestaat erin dat de ORF verplicht is haar programma’s aan de omroepabonnees te leveren en dat de omroepabonnee daarvoor de programmavergoeding moet betalen. Het Hof heeft in zijn arrest Český rozhlas (C-11/15) voorts met betrekking tot de Tsjechische radio omroepbijdrage geoordeeld dat de verplichting om deze te betalen niet voortvloeit uit de verrichting van een dienst, aangezien die verplichting niet samenhangt met het gebruik van de openbare omroepdienst van de omroeporganisatie door de personen die deze bijdrage moeten betalen, maar uitsluitend met het bezit van een radio- of televisietoestel, ongeacht het gebruik dat daarvan wordt gemaakt. In dit verband moeten twee zaken worden onderscheiden. Zoals reeds is uiteengezet, is voor de ontvangst van radio- of televisie-uitzendingen van de ORF via een toestel voor de ontvangst van radio en/of televisie een speciaal apparaat (ontvangstmodule) nodig. Indien een omroepabonnee een dergelijk apparaat rechtstreeks of onrechtstreeks aanschaft, geeft hij door zijn actieve handeling te kennen dat hij radio- of televisie-uitzendingen van de ORF wenst te ontvangen. Derhalve kan worden aangenomen dat hierdoor tussen hem en de ORF een rechtsbetrekking is ontstaan die relevant is voor de uitwisseling van prestaties. Of en in welke omvang de omroepabonnee dan daadwerkelijk uitzendingen ontvangt, is niet van belang. De door de omroep verrichte prestatie bestaat enkel in het aanbieden van haar programma’s aan de omroepabonnee. Het is de vraag of dit ook geldt voor omroepabonnees die weliswaar een radio- of televisietoestel hebben, maar geen ontvangstmodule aanschaffen. Het Hof heeft nog geen uitspraak gedaan over deze vraag.

Prejudiciële vragen:

1) Moet een vergoeding zoals de Oostenrijkse ORF-programmavergoeding, die de publieke omroep zelf vaststelt om zijn werking te financieren, worden beschouwd als een tegenprestatie in de zin van artikel 2 juncto artikel 378, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, gelet op de primairrechtelijke bepaling van artikel 151, lid 1, juncto bijlage XV, deel IX, punt 2, onder h), eerste alinea, tweede streepje, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond (PB C 241 van 29 augustus 1994, blz. 336)?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet de daarin bedoelde ORF-programmavergoeding dan ook worden beschouwd als een tegenprestatie in de zin van richtlijn 2006/112/EG, voor zover personen die deze vergoeding moeten betalen en die weliswaar beschikken over een radio- of televisietoestel in een gebouw dat door de ORF via terrestrische weg van programma’s wordt voorzien, deze programma’s van de ORF niet kunnen ontvangen omdat zij niet over de vereiste ontvangstmodule beschikken?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-11/15), (C-15/81), (C-174/00)

Specifiek beleidsterrein: FIN-fiscaal, OCW