C-25/21 Repsol Comercial de Productos Petrolíferos

Contentverzamelaar

C-25/21 Repsol Comercial de Productos Petrolíferos

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     17 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     3 mei 2021

Trefwoorden : mededinging;

Onderwerp :

-           VWEU artikel 101, leden 1 en 2;

-           Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag;

-           Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie;

Feiten:

In deze zaak is in 2019 al een verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend. Het Hof heeft dat verzoek bij beschikking afgewezen (C-716/19) omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. De onderhavige prejudiciële verwijzing heeft tot doel aan die vereisten te voldoen. In 2001 heeft de  mededingingsrechter een boete opgelegd aan Repsol, omdat Repsol  zich sinds 1993 rechtstreeks schuldig heeft gemaakt aan verticale prijsbinding van detailhandelsprijzen voor brandstof onder het mom van vermeende commissie- of agentuurovereenkomsten. Vervolgens heeft de Spaanse mededingingsautoriteit Repsol een boete opgelegd vanwege het beperken van de mededinging tussen de tankstations in haar netwerk en tussen de overige tankstations, en haar gelast deze praktijken te beëindigen. Dit besluit is door de rechter bevestigd en daarmee definitief. Verzoeksters hebben een vordering tot nietigverklaring van de tussen partijen gesloten overeenkomsten en tot vergoeding van de geleden schade ingesteld, omdat REPSOL direct of indirect de detailhandelsprijs heeft vastgesteld voor brandstoffen die exclusief worden afgenomen door het tankstation waarvan zij de houder zijn, met andere woorden, wegens schending van artikel 101(1) VWEU.

Overweging:

Verzoeksters hebben de definitieve besluiten (van de mededingingsrechter en de Spaanse mededingingsautoriteit) overgelegd, als bewijs van het onrechtmatige gedrag van verweerster. Die besluiten zijn echter vastgesteld in het kader van een administratieve procedure waarin de specifieke overeenkomsten van verzoeksters niet zijn onderzocht. Het doel van deze prejudiciële verwijzing is te verduidelijken welke bewijswaarde verordening 1/2003 toekent aan feiten die bewezen zijn verklaard in een definitief besluit van een nationale mededingingsautoriteit van een EU-lidstaat in het kader van een procedure krachtens artikel 101 VWEU.

Prejudiciële vragen:

1) Indien verzoekster aantoont dat haar contractuele relatie inzake exclusieve afname en gebruik van de handelsnaam (commissieovereenkomst of overeenkomst tot definitieve verkoop met referentieprijs voor wederverkoop met korting) met REPSOL onder de geografische en temporele werkingssfeer valt die de nationale mededingingsautoriteit heeft onderzocht, moet dan worden geacht dat de contractuele relatie onderworpen is aan de beslissing van de Tribunal de Defensa de la Competencia (mededingingsrechter, Spanje) van 11 juli 2001 (dossier 490/00 REPSOL) en/of het besluit van de Comisión Nacional de la Competencia (nationale mededingingscommissie, Spanje) van 30 juli 2009 (dossier 652/07 REPSOL/CEPSA/BP) en dat uit hoofde daarvan derhalve is voldaan aan de voorwaarden van artikel 2 van verordening (EG) nr. 1/2003 inzake de bewijslast ter zake van de inbreuk?

2) Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord en in casu wordt aangetoond dat de contractuele relatie onderworpen is aan de beslissing van de Tribunal de Defensa de la Competencia van 11 juli 2001 (dossier 490/00 REPSOL) en/of het besluit van de Comisión Nacional de la Competencia van 30 juli 2009 (dossier 652/07 REPSOL/CEPSA/BP), moet de overeenkomst dan overeenkomstig artikel 101, lid 2, VWEU niet van rechtswege nietig worden verklaard?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Repsol Comercial de Productos Petrolíferos C-716/19;

Specifiek beleidsterrein: EZK;

Gerelateerde documenten