C-250/17

Contentverzamelaar

C-250/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   03 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   19 augustus 2017

Trefwoorden: insolventieprocedure; toepasselijk recht

Onderwerp: Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures (Pb L 160, blz. 1)

Verzoeker heeft op 25-07-2008 een vordering ingediend tegen verweerster wegens het verrichten van diensten krachtens een tussen partijen gesloten overeenkomst. De overeenkomst bestaat uit een vast en een variabel deel, en het variabele deel is nog niet betaald. Verzoeker eist daarnaast schadeloosstelling wegens de noodzaak tot het in rechte opkomen voor zijn vergoeding. Verweerster wordt op 10-10-2014 in LUX insolvent verklaard, welk besluit in het (POR) dossier is opgenomen. De Rb besluit op 01-06-2015 dat op grond van artikel 15 van Vo. 1346/200 de zaak niet meer behoeft te worden beslist. Tegen dat besluit gaat verzoeker in beroep, maar de uitspraak in eerste aanleg wordt door de appelrechter bevestigd. Verzoeker wendt zich vervolgens tot het Hooggerechtshof waarbij hij stelt dat artikel 15 van Vo. 1346/2000 in casu niet van toepassing is en dat LUX recht geldt, hetgeen betekent dat de procedure moet worden voortgezet.

De verwijzende POR rechter (Hooggerechtshof) moet de vraag beantwoorden welk recht in deze zaak van toepassing is en of de insolventverklaring van verweerster door een LUX gerecht tot gevolg dat in het onderhavige geding naar POR recht niet meer hoeft te worden beslist. Verweerster heeft gesteld dat het toepassingsgebied van artikel 15 van Vo. 1346/2000 ruim moet worden uitgelegd in die zin dat het  betrekking heeft op alle rechtsvorderingen betreffende goederen of rechten waarover de schuldenaar niet over kan beschikken. Onderhavige zaak valt dan onder artikel 15 van de Vo. Noch de POR rechter noch het HvJEU heeft over deze kwestie eerder uitspraak gedaan. De verwijzende rechter legt het HvJEU dan ook de volgende vraag voor:

“Moet de regel van artikel 15 van verordening (EG) nr. 1346/2000 van 29 mei 2000 aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op een bij een gerecht van een lidstaat aanhangige rechtsvordering waarin het gaat om de veroordeling van een schuldenaar tot betaling van een op grond van een overeenkomst voor het verrichten van diensten verschuldigd geldbedrag en van een schadeloosstelling voor de niet-nakoming van die betalingsverplichting, in aanmerking genomen dat (i) de schuldenaar in een procedure voor een gerecht van een andere lidstaat insolvent is verklaard, en

(ii) de insolventverklaring het volledige vermogen van de schuldenaar omvat?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: VenJ