C-254/16 Glencore Grain Hungary

Contentverzamelaar

C-254/16 Glencore Grain Hungary

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 juli 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       8 augustus 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   8 september 2016

Trefwoorden: btw; fiscale neutraliteit; termijn terugbetaling; boetes

Onderwerp: richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde.

Verzoekster vraagt in haar btw-aangifte van september 2011 om terugbetaling van btw. Zij ontvangt slechts een gedeelte en maakt later bezwaar tegen het niet ontvangen van vertragingsrente waarop zij meent recht te hebben (over de periode 04-12-2001 – 13-11-2013). Verweerster (belastingdienst) heeft alvorens tot terugbetaling over te gaan controles bij verzoekster verricht. Omdat verzoekster niet tijdig documenten kon overleggen is haar driemaal een geldboete opgelegd. Na afloop concludeerde verweerster dat verzoekster vanwege de vertraging in het overleggen van documenten geen recht op rente had. Verzoekster gaat in beroep tegen dat besluit. Zij stelt dat de door verweerster toegepaste procedure niet verenigbaar is met de beginselen van fiscale neutraliteit en evenredigheid en in strijd met doeltreffendheids- en rechtszekerheidsbeginsel. De verplichting tot terugbetaling is een objectieve verplichting die niet kan worden beïnvloed door het subjectieve gedrag van de belastingplichtige. Zij wijst op jurisprudentie van het HvJEU waarin het Hof strijd met het gemeenschappelijk stelsel heeft geconstateerd bij verlenging van de termijn voor terugbetaling. Recht op rente ontstaat na het verstrijken van de termijn van 45 dagen maar verzoekster heeft bijna twee jaar moeten wachten. De controle heeft zolang geduurd omdat die gedeeltelijk in het buitenland moest plaatsvinden. Verzoekster kreeg verzuimboetes opgelegd omdat zij niet aan de door verweerster gestelde termijn van drie werkdagen voor het overleggen van een groot aantal gegevens kon voldoen. Verweerster stelt dat geen sprake is van tardieve betaling omdat zij meent dat de termijn voor terugbetaling begint te lopen vanaf de kennisgeving van het proces-verbaal van de inspectie. Zij blijft bij haar mening dat verzoekster de controle heeft belemmerd en dat dit, ook volgens jurisprudentie van het HvJEU leidt tot verlenging van de terugbetalingstermijn.

De verwijzende HON rechter (bestuurs- en arbeidsrechter Budapest) oordeelt dat uit de jurisprudentie van het HvJEU duidelijk blijkt dat het neutraliteitsbeginsel uitsluit dat EULS aan terugbetaling van btw-overschotten voorwaarden stellen en dat de belastingplichtige recht op vertragingsrente heeft indien sprake is van het overschrijden van een redelijke termijn. Hij heeft echter onvoldoende aanwijzingen welke gevolgen moeten worden verbonden aan de door verweerster opgelegde boetes wegens niet nakoming. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Moet artikel 183 van richtlijn 2006/112 aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die bepaalt dat de termijn voor de terugbetaling van het btw-overschot wordt verlengd tot de dag van de afgifte van het proces-verbaal van de inspectie, indien in het kader van de fiscale controleprocedure die is ingesteld binnen een termijn van 30 dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek tot terugbetaling, aan de belastingplichtige een verzuimboete wordt opgelegd?

2. Verzet artikel 183 van de btw-richtlijn zich, gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit en het evenredigheidsbeginsel, tegen een nationale wettelijke regeling die in geval van te late terugbetaling van een bedrag de betaling van vertragingsrente uitsluit indien de belastingadministratie in het kader van de controle die met het oog op deze terugbetaling geschiedt, de belastingplichtige op grond van zijn samenwerkingsplicht een sanctie heeft opgelegd, ook al heeft de controle, die meerdere jaren heeft geduurd, aangesleept om redenen die niet hoofdzakelijk toe te rekenen zijn aan de belastingplichtige?

3. Moeten artikel 183 van richtlijn 2006/112 en het beginsel van doeltreffendheid aldus worden uitgelegd dat het verzoek tot betaling van rente dat verband houdt met belastingen die in strijd met het recht van de Unie zijn ingehouden of niet zijn terugbetaald, een subjectief recht is dat rechtstreeks voortvloeit uit het recht van de Unie zelf, zodat de schending van het Unierecht volstaat om voor de rechterlijke en andere instanties van de lidstaten aanspraak te kunnen maken op rente?

4. Indien de verwijzende rechter, rekening houdend met de antwoorden op de vorige vragen, in het hoofdgeding vaststelt dat de nationale wettelijke regeling in strijd is met artikel 183 van de btw-richtlijn, handelt hij dan in overeenstemming met het Unierecht indien hij de in de nationale administratieve besluiten vervatte weigering om vertragingsrente te betalen in strijd acht met deze bepaling?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-25/07 Sosnowska; C-107/10 Enel Maritsa Iztok 3; C-274/10 CIE/HON; C-525/11 Mednis; C-565/11 Irimie; C-431/12 SC Rafinaria Steaua Româna

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten