C-255/16 Falbert ea

Contentverzamelaar

C-255/16 Falbert ea

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   21 juni 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       7 juli 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   7 augustus 2016
Trefwoorden: normen en technische voorschriften; vrij verkeer diensten (kansspelen)

Onderwerp
Richtlijn 98/34/EG [thans richtlijn (EU) 2015/1535] van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (‘informatieprocedureRL’)

Tegen de drie verzoekers loopt een strafzaak wegens schending van de (inmiddels ingetrokken) wet inzake bepaalde kansspelen. Verzoekers worden ervan verdacht (vóór inwerkingtreding van de wijzigingswet) reclame voor bookmakers te hebben gemaakt die in DEN kansspelen aanbieden waarvoor niet de vereiste vergunning is afgegeven. Verzoekers stellen dat de wijzigingswet (van 29-03-2003) op grond van de informatieprocedureRL aan de EURCIE had moeten worden voorgelegd, tenzij wordt vastgesteld dat de wet geen betrekking heeft op diensten van de informatiemaatschappij in de zin van artikel 1.1.5 van de RL (uitzondering – dus strikte uitleg). Vóór de inwerkingtreding kon een buitenlands gokbedrijf geen kansspelen in DEN aanbieden waardoor een overheidsbedrijf (Danske Spil) een monopoliepositie had. De reden voor de wijzigingswet was dat het aanbod kansspelen via internet sterk is gegroeid. In die wet is dan ook de mogelijkheid opgenomen buitenlandse gokbedrijven die via internet kansspelen in DEN aanbieden strafrechtelijk te vervolgen. Die uitbreiding van het verbod had volgens verzoekers aan de EURCIE moeten worden gemeld. Verweerder (OM) stelt dat uit de ontstaansgeschiedenis van § 10 van de wijzigingswet uitdrukkelijk blijkt dat die wet tot doel heeft te verzekeren dat alle spelen, ongeacht of zij langs elektronische weg of op een andere wijze worden aangeboden, vallen onder het verbod om kansspelen aan te bieden en daarbij te bemiddelen en reclame te maken voor gokbedrijven die niet over de vereiste vergunning beschikken. Het verbod van § 10, lid 3, punt 3, geldt ook, maar niet uitsluitend voor diensten van de informatiemaatschappij, zodat deze bepaling zijns inziens niet onder de definitie van een “regel betreffende diensten van de informatiemaatschappij” in de RL valt, dus geen “technisch voorschrift” in de zin van de RL is en geen mededeling behoeft.

De verwijzende DEN rechter (Rb Kopenhagen) heeft ter beslechting van de zaak nadere uitleg nodig over artikel 8, lid 1, juncto artikel 1, eerste alinea, punten 2, 5, en 11, van de informatieprocedureRL. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:
“Is er sprake van een voorschrift dat dient te worden meegedeeld krachtens artikel 8, lid 1, juncto artikel 1, eerste alinea, punten 2, 5, en 11, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 tot wijziging van richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, ervan uitgaande dat:
a) een wet tot wijziging van de wet inzake bepaalde kansspelen, loterijen en weddenschappen moet worden ingevoerd, waarbij een bepaling dient te worden ingevoegd betreffende de bestraffing van onder meer degene die opzettelijk of door zware nalatigheid „kansspelen, loterijen of weddenschappen in Denemarken aanbiedt zonder te beschikken over een vergunning als bedoeld in § 1”, en van degene die opzettelijk of door zware nalatigheid „reclame maakt voor kansspelen, loterijen of weddenschappen waarvoor geen vergunning is verleend krachtens § 1”, en
b) uit de opmerkingen op het voorstel voor een wijzigingswet blijkt dat bovengenoemde strafbepalingen tot doel hebben, enerzijds een verbod tegen kansspelen die door buitenlandse gokbedrijven via het internet worden aangeboden en die rechtstreeks op de Deense markt gericht zijn, in te voeren of nader af te bakenen, en anderzijds reclame voor onder meer kansspelen die door buitenlandse gokbedrijven op het internet worden aangeboden, te verbieden. Uit deze opmerkingen blijkt immers dat er volgens de regels die vóór de wijzigingen golden geen twijfel over bestond dat de organisatie van kansspelen illegaal is wanneer een buitenlands gokbedrijf gebruikmaakt van verkoopkanalen via welke het kansspel fysiek binnen de Deense grenzen wordt verkocht, maar dat het minder duidelijk was in hoeverre buitenlandse kansspelen die op Deense spelers gericht zijn en fysiek buiten Denemarken gesitueerd zijn, ook onder deze bepaling vallen. Bijgevolg dient specifiek te worden vastgesteld dat deze kansspelen hieronder vallen. Voorts blijkt uit de opmerkingen dat wordt voorgesteld om een reclameverbod in te voeren voor kansspelen, loterijen en weddenschappen waarvoor geen vergunning is verleend krachtens deze wet, en dat de wijzigingswet in overeenstemming is met het geldende verbod van § 12, lid 3, van de wet inzake weddenschappen op paardenrennen, maar de formulering van § 10, lid 4, van de geldende wet inzake toto’s en loterijen aanpast. Voorts blijkt uit de opmerkingen dat het verbod gokbedrijven waaraan de Deense autoriteiten een vergunning hebben verleend, dient te beschermen tegen de concurrentie van ondernemingen die geen dergelijke vergunning bezitten en dus niet legaal kansspelen in Denemarken kunnen aanbieden of daar niet bij kunnen bemiddelen.”
Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ

Gerelateerde documenten