C-255/17

Contentverzamelaar

C-255/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   04 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   20 augustus 2017

Trefwoorden: EEX; plaats van uitvoering overeenkomst; bevoegde rechter; luchtvaart; compensatie luchtpassagiers

Onderwerp: - verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91;
- verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Verzoekers vliegen met verweerster Air France op 24 en 25-03-2015 van Panama City via Parijs naar Hamburg. Volgens de boekingsbevestiging is de eerste vlucht op 24 maart om 21.50 vertrekken, overstap in Parijs op 25 maart om 15.25 en aankomst Hamburg 16.55. Maar verzoekers arriveren pas om 22.30, met een vertraging van meer dan vijf uur, opgelopen op de vlucht vanaf Panama City. Verweerster betwist de internationale bevoegdheid van de DUI rechter.

De verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Hamburg) heeft nadere uitleg van artikel 7 van Vo. 1215/2012 nodig om de zaak te kunnen beslissen. Volgens de rechtspraak van het HvJEU gaat het bij de uitvoering van verbintenissen uit een overeenkomst voor het vervoer van personen door de lucht om diensten in de zin van artikel 7.1 b, tweede streepje, van Vo. 1215/2012. . Zowel de plaats van vertrek als de plaats van aankomst moeten in dit verband gelijkelijk als plaats van uitvoering worden aangemerkt. Dat is ook het geval wanneer sprake is van een vlucht met een tussenlanding op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij welke de vlucht uitvoert (arrest C-204/08). In dit geval zijn verzoekers echter in Parijs op een ander vliegtuig (van verweerster) overgestapt.  Of dit dan ook als één vluchtverbinding beschouwd moet worden is uit het arrest niet met zekerheid vast te stellen. DUI Bundesgerichtshof interpreteert die rechtspraak echter aldus dat bij luchtvervoer van personen tussen EULS op grond van een overeenkomst die is gesloten met één enkele luchtvaartmaatschappij, welke de vlucht uitvoert, naar keuze van de verzoeker de plaats van vertrek of de plaats van aankomst van het vliegtuig, zoals deze plaatsen in die overeenkomst zijn bepaald, moet worden beschouwd als de plaats van uitvoering, dus ook in het geval van een indirecte vlucht.

In arrest C-204/08 heeft het HvJEU voor recht verklaard dat de plaatsen waar “het toestel eventueel een tussenlanding maakt” geen toereikende band met de voornaamste uit deze overeenkomst voortvloeiende diensten hebben. Of bij een overstap van de passagiers hetzelfde geldt blijkt hieruit niet ondubbelzinnig. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:

“Is de rechter van de plaats van de eindbestemming bevoegd voor een op verordening nr. 261/2004 gebaseerde vordering tot compensatie tegen een luchtvaartmaatschappij wanneer er, op grond van een overeenkomst die is gesloten met de luchtvaartmaatschappij welke de vlucht uitvoert, sprake is van een verbinding die bestaat uit twee deeltrajecten en voorziet in een overstap voor de passagiers, en er zich op het eerste deeltraject een langdurige vertraging voordoet?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-204/08 Rehder

Specifiek beleidsterrein: VenJ; IenM, EZ