C-260/14 en C-261/14 Județul Neamț ea

Contentverzamelaar

C-260/14 en C-261/14 Județul Neamț ea

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik op C-260/14 en op C-261/14 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   8 augustus 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 augustus 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   25 september 2014
Trefwoorden: Europees Fonds voor regionale ontwikkeling EFRO; bescherming financiële belangen gemeenschap; overheidsopdrachten; terugwerkende kracht

Onderwerp
- Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (Pb L 312, blz. 4);
- Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (Pb L 210, blz. 25);
- Richtlijn 2004/18/EG van het EP de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor de aanbesteding van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (Pb L 214, blz. 114)

Zaak C-260/14
Verzoeker in zaak (district Neamt/ROE, een staatsorgaan) krijgt geld uit het EFRO 2007-2013. Er is een financieringsovereenkomst gesloten (30-11-2010) tussen verzoeker en de beherende ROEaut (AM POR). Tot die overeenkomst behoort de toekenning van een niet-terugvorderbare financiering voor realisering/renovatie van een scholingscentrum. Verweerder (ministerie voor Regionale Ontwikkeling en Toerisme) voert een controle uit en constateert onrechtmatigheden. Niet in de financieringsovereenkomst maar in een ten behoeve van het project in juni 2011 uitgeschreven overheidsopdracht voor auditdiensten. Gezien de geschatte waarde valt deze opdracht niet onder RL 2004/18/EG (onder de drempel). AM POR past een (wettelijk geregelde) financiële correctie toe van 5% wegens schending van nationale bepalingen inzake overheidsopdrachten. Hij stelt dat verzoeker restrictieve vereisten in de aanbestedingsopdracht (aantoonbare ervaring en toezicht kwaliteitsbeheer) heeft gesteld die niet van belang zijn voor de aard van de opdracht. Verzoeker start een procedure tot nietigverklaring van verweerders besluit en stelt dat de ROE regelgeving waarop verweerder zijn besluit baseert tijdens de plaatsingsprocedure (nog) niet van kracht was.

De verwijzende ROE rechter (Hof van Beroep Bacau) constateert dat Vo. 1083/2006 geen bepalingen bevat over de aard van mogelijke correcties. In de nationale regelgeving zijn wel percentages vastgesteld voor gevallen van niet-inachtneming van bepalingen inzake het plaatsen van de hier in het geding zijnde overheidsopdracht. Volgens verzoeker geschiedt dit met terugwerkende kracht, hetgeen echter door de ROE cassatierechter is gesanctioneerd zonder onderscheid tussen de procedurele en materiële normen in dat wetsbesluit. Het is dan ook noodzakelijk de aard van de financiële correcties te verduidelijken om vast te stellen of Vo. 2988/95 hier van toepassing is (maatregelen of sancties?). Hij legt het Hof de volgende vragen voor:
l. Levert de niet-inachtneming door een aanbestedende dienst, tevens begunstigde van een subsidie van de structuurfondsen, van bepalingen inzake het plaatsen van een overheidsopdracht met een geschatte waarde onder het drempelbedrag van artikel 7, sub a, van richtlijn [2004/18/EG], bij het plaatsen van de opdracht voor de uitvoering van de gesubsidieerde actie, een „onregelmatigheid” (Roemeens: „abatere”) op in de zin van artikel 1 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, dan wel een „onregelmatigheid” (Roemeens: „neregularitate”) in de zin van artikel [2], lid 7, van verordening (EG) nr. 1083/2006?
2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: moet artikel 98, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1083/2006 aldus worden uitgelegd dat financiële correcties door lidstaten, wanneer deze worden toegepast op medegefinancierde uitgaven van de structuurfondsen vanwege niet-inachtneming van bepalingen inzake overheidsopdrachten, administratieve maatregelen zijn in de zin van artikel 4 van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95, dan wel administratieve sancties in de zin van artikel 5, sub c, van dezelfde verordening?
3. Indien het antwoord op de tweede vraag luidt dat financiële correcties door lidstaten administratieve sancties zijn: is het in artikel 2, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 neergelegde beginsel van terugwerkende kracht van de minder strenge sanctie van toepassing?
4. Indien financiële correcties zijn toegepast op medegefinancierde uitgaven van structuurfondsen vanwege niet-inachtneming van de bepalingen inzake overheidsopdrachten, staat artikel 2, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 in samenhang met artikel 98, lid 2, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 1083/2006, mede in het licht van het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, er dan aan in de weg dat een lidstaat financiële correcties toepast krachtens een nationale regeling die in werking is getreden nadat de vermeende schending van de bepalingen betreffende overheidsopdrachten plaats heeft gevonden?

zaak C-261/14
In deze zaak  (verzoeker Judetul Bacau) is het feitencomplex en de motivering in wezen gelijk aan die in het C-260/14 en de prejudiciële vragen zijn identiek aan de tweede, de derde en de vierde vraag in die zaak. Zie de korte toelichting bij die verwijzingsbeschikking.

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-383/06-C-385/06 VNOSW; C-158/06 ROM-projecten; C-465/10 Chambre de commerce et d'industrie de l'Indre
Specifiek beleidsterrein: EZ, BZK

Gerelateerde documenten