C-264/17

Contentverzamelaar

C-264/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   06 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   22 augustus 2017

Trefwoorden: btw; winstmargeregeling op kunstvoorwerpen

Onderwerp: - richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde

Verzoeker exploiteert kunstgalerijen in verschillende steden. Hij laat begin 2014 aan verweerder (Finanzgericht Hamm) weten dat hij de winstmargeregeling (zoals geregeld in de DUI btw-wet) op kunstvoorwerpen toepast. In de loop van dat jaar worden hem kunstvoorwerpen geleverd van kunstenaars uit andere EULS waarvoor deze kunstenaars in hun land van herkomst aanspraak maken op btw-vrijstelling voor intracommunautaire leveringen. Verzoeker vraagt toestemming de winstmargeregeling te mogen toepassen op leveringen van kunstvoorwerpen die hij zelf heeft gekocht van kunstenaars die actief zijn in andere EULS. Verweerder heeft dit geweigerd en verzoeker krijgt een naheffing, waartegen hij zonder succes bezwaar maakt. Verzoeker gaat dan in beroep waarin hij stelt dat de betreffende regel in de DUI btw-wet niet verenigbaar is met EUrecht. Hij beroept zich op de rechtstreekse werking van artikel 316.1 b, van de btw-RL.

Voor de verwijzende DUI rechter (Finanzgericht Münster) is afdoening van de zaak afhankelijk van het oordeel van het HvJEU over toepassing van de winstmargeregeling op de levering van kunstvoorwerpen. Als de regeling kan worden toegepast dan volgt de vraag of verzoeker recht heeft op aftrek van voorbelasting, waar hij tot nu toe nog geen aanspraak heeft gemaakt, maar waar hij procedureel nog steeds aanspraak op kan maken. Indien het Hof oordeelt dat een wederverkoper de winstmargeregeling – zonder extra voorwaarden – ook kan toepassen op de levering van kunstvoorwerpen die hem eerder door de maker ervan of door diens rechtshebbenden intracommunautair werden geleverd, dient de door verzoeker gevraagde winstmargeregeling te worden toegepast. In de DUI btw-wet geldt dat de winstmargeregeling niet van toepassing is als elders in de EU al belastingvrijstelling voor intracommunautaire leveringen is verleend, een beperking die niet in de btw-RL voorkomt. Er is nog geen nationale rechtspraak over maar in de rechtsliteratuur overheerst de mening over onverenigbaarheid met EUrecht. De verwijzende rechter meent dat het recht op aftrek moet worden geweigerd omdat anders sprake is van dubbele begunstiging. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Dient artikel 316, lid 1, onder b, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: ‘btw-richtlijn’) aldus te worden uitgelegd dat belastingplichtige wederverkopers de winstmargeregeling ook kunnen toepassen op de levering van kunstvoorwerpen die hun intracommunautair zijn geleverd door de maker of door diens rechthebbenden die niet tot de in artikel 314 van de btw-richtlijn vermelde personen behoren?

2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord: legt artikel 322, onder b, van de btw-richtlijn de verplichting op om het recht van aftrek van voorbelasting op de verwerving van kunstvoorwerpen te weigeren aan de wederverkoper, zelfs indien er geen overeenkomstige nationale wettelijke regeling bestaat waarin dit is bepaald?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN