C-266/14, Federacion de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras v. Tyco

Contentverzamelaar

C-266/14, Federacion de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras v. Tyco

Signaleringsfiche
Arrest van het Hof van Justitie van 10 september 2015 in de zaak C-266/14, Federacion de Servicios Privados del sindicato Comisiones obreras v. Tyco

Betrokken departementen
SZW, BZK, BZ

Sleutelwoorden
Richtlijn 2003/88/EG – Bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers – Organisatie van de arbeidstijd – Artikel 2, punt 1 - Begrip arbeidstijd – Werknemers zonder vast of gebruikelijke werkplek – Tijd voor de reis tussen de woonplaats van de werknemers en de locatie van de eerste en de laatste klant

Beleidsrelevantie
Dit arrest verheldert het begrip ‘arbeidstijd’ voor werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek. De tijd die deze werknemers in een bedrijfsauto dagelijks besteden aan de reis tussen hun woonplaats en de locatie van de door hun werkgever aangeduide eerste en laatste klant, terwijl zij gedurende deze reis ter beschikking van de werkgever staan en hun functie uitoefenen, moet worden geteld als arbeidstijd in de zin van richtlijn 2003/88/EG.
Ook in de Nederlandse arbeidstijdenwetgeving is het uitgangspunt dat als de werknemer gedurende de reistijd onder gezag of ter beschikking van de werkgever staat deze tijd als arbeidstijd moet worden geteld.

Samenvatting van feiten, redenering en dictum
Het Spaanse bedrijf Tyco installeert en onderhoudt vrijwel door het hele land beveiligingssystemen in woningen, bedrijven en winkels. In 2011 zijn de regionale kantoren gesloten en is er alleen nog een hoofdkantoor in Madrid. De werknemers werken in een hun toegewezen rayon. De afstanden (van soms meer dan 100 km) tussen hun woonplaats en de verschillende werkplekken leggen zij af met een bedrijfsauto. Gereedschap, apparaten en onderdelen halen de werknemers op bij een expediteur in de buurt van hun woonplaats. De werknemers geven via een mobiele telefoon informatie over de verrichte werkzaamheden door aan het hoofdkantoor. Langs deze weg ontvangen zij ook steeds het rooster voor de eerstvolgende werkdag. Tyco telt de reistijd woonplaats/eerste klant en laatste klant/woonplaats niet als arbeidstijd, maar als rusttijd. Vóór de sluiting van de regionale kantoren werd de dagelijkse arbeidstijd gerekend vanaf het moment waarop de werknemers met een bedrijfsauto vanaf het regionale kantoor vertrokken om hun werkzaamheden te verrichten tot het moment dat ze daar weer terug kwamen.
In een nationale procedure hierover is de vraag gerezen of in het kader van richtlijn 2003/88/EG de reistijd onder deze omstandigheden als arbeidstijd of rusttijd moet worden aangemerkt.
Het Hof brengt in herinnering dat het eerder heeft geoordeeld dat als arbeidstijd moet worden aangemerkt ‘tijd waarin de werknemer werkzaam is, ter beschikking van de werkgever staat en zijn werkzaamheden of functie uitoefent. Rusttijd is tijd die geen arbeidstijd is. Het Hof overweegt ten aanzien van de onderhavige situatie:
1) Het argument van Tyco dat de werknemers tijdens de reis van en naar de woonplaats niet werkzaam zijn, omdat het werk bestaat uit aanleg en onderhoud van beveiligingssystemen, slaagt niet. Vóór de sluiting van de regionale kantoren werd de werknemer, die reisde  tussen het regionale kantoor en de eerste en de laatste klant als werkzaam beschouwd en zijn reistijd als arbeidstijd geteld. Door de sluiting van de regiokantoren is de aard van de reis niet veranderd, alleen het vertrekpunt.
2) Voor het ‘ter beschikking van de werkgever staan’ is beslissend dat de werknemer juridisch verplicht fysiek aanwezig moet zijn op de door de werkgever bepaalde plaats om op instructie van de werkgever werkzaamheden te verrichten. De werknemers hebben enige vrijheid tijdens de reis naar een klant, als ze maar op de afgesproken tijd arriveren, maar voorheen werd de reistijd van het regionale kantoor naar de klant als arbeidstijd aangemerkt. De wijziging van het vertrekpunt van de reis verandert niets aan de aard van de verplichting om zich aan de instructies van de werkgever te houden. Dus is sprake van arbeidstijd gedurende de reis. Als de werkgever wil kunnen controleren of de werknemers geen misbruik maken van die zekere mate van vrijheid tijdens de reis, kan hij voorzien in controle-instrumenten. De extra last die dit voor de werkgever met zich meebrengt is een gevolg van het besluit om de regionale kantoren te sluiten. Het afwentelen van gevolgen van dat besluit op de werknemers zou indruisen tegen het doel van de richtlijn, te weten bescherming van veiligheid en gezondheid van werknemers.
3) De werknemer die geen vaste werkplek heeft oefent zijn functie ook uit tijdens een reis naar of van de plek waar hij werkzaamheden uitvoert. De reis is een noodzakelijk instrument om zijn werkzaamheden bij een klant te kunnen verrichten en daarmee een wezenlijk onderdeel van zijn functie.  Dat van of naar de woonplaats wordt gereisd doet daaraan niet af, aangezien dit een gevolg is van het besluit van de werkgever om de regionale kantoren te sluiten, en niet van de wil van de werknemer. Werknemers die zich bevinden in omstandigheden als in casu en van hun woonplaats naar hun eerste klant te reizen en van de laatste klant weer naar hun woonplaats, moeten geacht worden ook tijdens deze reizen hun functie uit te oefenen.
Op basis van bovengenoemde overwegingen komt het Hof tot de conclusie dat de reistijd in die omstandigheden als arbeidstijd moet worden aangemerkt. Eventuele hogere kosten voor de werkgever leiden niet tot een andere conclusie. De vergoeding voor de deze reistijd kan de werkgever zelf bepalen. De richtlijn ziet niet op de beloning van werknemers.

Eerste inventarisatie van de mogelijke effecten
Dit arrest draagt bij tot verdere verheldering van het begrip ‘arbeidstijd’ voor werknemers zonder vaste of gebruikelijke werkplek. De tijd die deze werknemers in een bedrijfsauto dagelijks besteden aan de reis tussen hun woonplaats en de locatie van de door hun werkgever aangeduide eerste en laatste klant, terwijl zij gedurende deze reis ter beschikking van de werkgever staan en hun functie uitoefenen, moet worden geteld als arbeidstijd in de zin van richtlijn 2003/88/EG.
Ook in de Nederlandse arbeidstijdenwetgeving is het uitgangspunt dat als de werknemer gedurende de reistijd onder gezag of ter beschikking van de werkgever staat deze tijd als arbeidstijd moet worden geteld. Het arrest heeft dus geen gevolgen voor de regelgeving.
Conform vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU ziet de richtlijn niet op de beloning van werknemers. De werkgever kan de vergoeding voor de reistijd dus zelf bepalen.
Er zijn geen noemenswaardige effecten van dit arrest te verwachten op de werkgelegenheid in Nederland. Het is mogelijk dat het bekend worden van deze uitspraak er in sommige gevallen toe zal leiden dat werkgevers gemaakte afspraken nader zullen bezien, vanwege de door het Hof gegeven verduidelijking over de gezagsverhouding.

Voorstel voor behandeling
De ICER-H heeft het fiche vastgesteld en zendt dit fiche en het arrest ter kennisgeving aan de leden van het IOWJZ. Indien nodig kan het fiche ter kennisname aan hun Ministers worden doorgeleid. Een vervolgfiche is niet noodzakelijk.

Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie