C-267/15 Gemeente Woerden

Contentverzamelaar

C-267/15 Gemeente Woerden

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   21 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   21 september 2015
Trefwoorden: btw

Onderwerp
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Pb L 347, blz. 1)

Verzoekster heeft opdracht gegeven tot de bouw van twee panden voor multifunctioneel gebruik (onderwijs, welzijn, sport, cultuur). Kosten gebouw 1 € 6.658.344 exclusief btw. Zij brengt de in rekening gebrachte btw (nagenoeg) geheel in aftrek. Gebouw 2 kost € 7.230.188, en ook hiervoor wordt de btw (nagenoeg) geheel in aftrek gebracht. Op 06-02-2007 wordt een stichting opgericht in het bestuur waarvan verzoekster, vertegenwoordigers van de drie onderwijsinstellingen die van de gebouwen gebruik maken en een vertegenwoordiger van de Stichting zitting hebben. De gebouwen zijn in dezelfde maand aan de Stichting verkocht. Gebouw 1 wordt verkocht voor € 555.730, vermeerderd met € 105.588,70 btw, in totaal € 661.318,70. Er wordt overdrachtsbelasting geheven over een aangegeven waarde van € 6.613.175. Gebouw 2 wordt bij notariële akte gesplitst in twee appartementsrechten die verzoekster in december 2007 aan de Stichting verkoopt. Appartementsrecht 1 omvat de begane grond en eerste verdieping (bestemd voor onderwijsdoeleinden) en wordt verkocht voor € 616.839,20, vermeerderd met € 117.199,45 btw, in totaal € 734.038,65.  De verschuldigde overdrachtsbelasting over een waarde van € 7.340.383 komt voor rekening van de Stichting. Appartementsrecht 2 omvat de tweede verdieping (bestemd voor sport) waarvoor de koopprijs € 154.209, te vermeerderen met € 29.299 aan btw bedraagt, in totaal € 183.508. Partijen komen overeen dat de Stichting voor de koopsom voor beide gebouwen een rentedragende lening krijgt. De Stichting kan de terug te vorderen btw aanwenden om de leenschuld af te lossen.
De Stichting geeft daarna delen van de gebouwen om niet in gebruik aan onderwijsinstellingen. Overige delen worden wel tegen vergoeding verhuurd. Deze verhuur is vrijgesteld van btw behoudens de verhuur van de sportaccomodaties. De toegang tot de diverse delen van de gebouwen is vrij, behalve na schooltijden, dan zijn alleen de gymzalen bereikbaar.
De Inspecteur (verweerder) heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster de gebouwen niet aan de Stichting heeft geleverd in de zin van artikel 3 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (BRV) maar vrijgesteld van btw aan de Stichting heeft verhuurd in de zin van artikel 11, lid 1, letter b, BRV. Op grond daarvan was verzoekster btw verschuldigd op de voet van artikel 3, lid 3, letter b, BRV. Verzoekster krijgt dan ook een naheffing. Zij gaat in beroep bij HofAMS. Omdat in de HR-verwijzingsbeschikking ruim uit de uitspraak van 25-04-2013 wordt geciteerd is deze bijgevoegd. De zaak ligt nu voor in cassatie bij de verwijzende rechter.

Ambtshalve ziet de verwijzende NL rechter (HR) zich voor wat het Europeesrechtelijk aspect van de zaak betreft genoodzaakt een vraag aan het HvJEU voor te leggen. Het HofAMS heeft – in cassatie niet bestreden – geoordeeld dat verzoekster op grond van de onderwijswetgeving kosten van huisvesting van scholen niet aan onderwijsinstellingen behoeft door te berekenen. Moet RL 2006/112 zo worden uitgelegd dat verzoekster vanwege deze omstandigheid en de bovenomschreven verhuurwijze door de Stichting (om niet aan de onderwijsinstellingen), recht heeft op aftrek van slechts een gedeelte van de voor de oplevering van de gebouwen in rekening gebrachte omzetbelasting? De vraag luidt als volgt:
“Heeft een belastingplichtige in een geval als het onderhavige, waarin de belastingplichtige een pand heeft laten bouwen en dit pand heeft verkocht voor een prijs die niet alle kosten dekt terwijl de koper van het pand een bepaald gedeelte daarvan aan een derde om niet in gebruik geeft, recht op aftrek van alle ter zake van de bouw van het pand in rekening gebrachte omzetbelasting, of slechts van een deel daarvan, naar rato van de gedeelten van het pand die de koper gebruikt voor economische activiteiten (in dit geval verhuur tegen een vergoeding)?”

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten