C-267/18 Delta Antrepriză de Construcţii şi Montaj 93
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 21 juni 2018 Schriftelijke opmerkingen: 7 augustus 2018 Trefwoorden: overheidsopdrachten; aanbesteding Onderwerp: - Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG; Feiten: Eiseres (Delta Antrepriză de Construcții și Montaj 93 SA) was ingeschreven op een openbare aanbesteding en is bij beschikking van de aanbestedende dienst uitgesloten van de procedure, op grond van een door een andere aanbestedende dienst afgegeven verklaring waarin vermeende contractbreuken door Delta ACM, Cristalin Project Management en Drop Energy zouden zijn geconstateerd. Eiseres voert aan dat de bewuste verklaring geen bewijs kan vormen van een ernstige en herhaaldelijke contractbreuk door Delta ACM. Zelfs als het de werkelijkheid zou weergeven, slaat de inhoud van de verklaring niet op de in nationale wetgeving bepaalde uitsluitingsgrond betreffende ernstige of herhaaldelijke niet-nakoming van contractuele verplichtingen. Eiseres voert verder aan dat tegen de bewuste verklaring bezwaar is ingediend wegens onrechtmatigheid, dat die verklaring momenteel door de rechter wordt beoordeeld en dat de in de verklaring beschreven vermeende contractbreuk eveneens onder de rechter is. Verweerster (aanbestedende autoriteit) stelt dat het uitsluiten van de offerte van eiseres heeft plaatsgevonden na raadpleging van het SEAP (elektronisch systeem voor openbare aanbestedingen), waarbij is gebleken dat er met betrekking tot inschrijver Delta ACM een verklaring is afgegeven wegens het niet volgens afspraak nakomen van een overheidsopdracht van een andere aanbestedende dienst, de gemeente Râmnicu Vâlcea. Na raadpleging van het SEAP is de gemeente Râmnicu Vâlcea en Delta ACM om inlichtingen verzocht. Pas na analyse van deze inlichtingen is besloten tot uitsluiting. Vanuit het standpunt van eiseres is de beëindiging van de eerdere overheidsopdracht omdat een deel van het werk was uitbesteed aan een onderaannemer zonder voorafgaande toestemming van de aanbestedende dienst een kleine onregelmatigheid, die volgens overweging 101 van de richtlijn slechts in uitzonderlijke omstandigheden tot uitsluiting van een ondernemer mag leiden. Eiseres verzoekt de bestuursrechter prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof. Overweging: De verwijzende rechter stelt vast dat het beantwoorden van de rechtsvraag nuttig is voor het beoordelen van de zaak. Er is geen sprake van een acte claire en het uit te spreken vonnis van de verwijzende rechter is definitief volgens het nationale recht, zodat de verwijzende rechter gehouden is zich tot het Hof te wenden voor uitlegging van het Unierecht (267 VWEU). Prejudiciële vragen: Kan artikel 57, lid 4, onder g), van richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van richtlijn 2004/18/EG aldus worden uitgelegd dat het beëindigen van een overheidsopdracht omdat een deel van het werk zou zijn uitbesteed aan een onderaannemer zonder toestemming van de aanbestedende dienst, een aanzienlijke of voortdurende tekortkoming is bij de uitvoering van een wezenlijk voorschrift tijdens een eerdere overheidsopdracht, die leidt tot uitsluiting van een ondernemer van deelname aan een openbare aanbestedingsprocedure? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Intermodal Transports C-495/03; Cilfit e.a. 283/81; Forposta C-465/11; Specifiek beleidsterrein: BZK; EZK