C-267/19 en C-323/19 PARKING e.a.

Contentverzamelaar

C-267/19 en C-323/19 PARKING e.a.

Gevoegde prejudiciële zaken

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 10 juli 2019
Schriftelijke opmerkingen: 26 augustus 2019

Trefwoorden : executoriale titel; notaris; discriminatie;

Onderwerp :

- Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen

- Verordening nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

- Artikel 18 VWEU en artikel 6, lid 1 EVRM

- C-484/15, Zulfikarpašić; C-551/15, Pula Parking

 

Feiten:

In beide zaken is een executieprocedure ingeleid tussen de verzoekende (Kroatische) en de verwerende (niet-Kroatische) partij, na een executieverzoek op grond van een bewijskrachtig document. In beide zaken heeft een Kroatische notaris op grond hiervan een dwangbevel uitgevaardigd waarin hij de verwerende partij beveelt om binnen 8 dagen de in het verzoek opgeëiste schuldvordering, vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente, en de procedurekosten te betalen. De vordering berust in zaak C-267/19 op geauditeerde jaarrekeningen, het bewijskrachtige document, en betreft een verzoek tot betaling van de vergoeding uit hoofde van de Kroatische omroepwet. De vordering berust in zaak C-323/19 op een lijst van facturen. Het verzoek is in beide zaken samen met het dwangbevel overgemaakt aan de verwerende partij. De verwerende partij heeft tijdig verzet aangetekend tegen het bevel, waarin zij de grond en het bedrag van de schuldvordering heeft betwist, en stelt dat een Kroatische notaris geen bevoegde rechterlijke instantie is of kan zijn.

 

Overweging:

In de arresten heeft het Hof bepaald dat notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in procedures van gedwongen tenuitvoerlegging op grond van een “bewijskrachtig document”, niet onder het begrip “gerecht” in de zin van verordening 805/2004 en verordening 1215/2015. De verwijzende rechter is van mening dat Kroatische onderdanen en rechtspersonen in casu worden gediscrimineerd ten aanzien van onderdanen en rechtspersonen van andere lidstaten. Op grond van deze arresten worden executoriale titels namelijk niet als zodanig erkend in de andere lidstaten. De nationale wetgeving verleent notarissen de bevoegdheid om executoriale titels uit te vaardigen die niet worden erkend in andere lidstaten.

 

Prejudiciële vragen:

1. Is een bepaling van nationaal recht, te weten artikel 1 van de Ovršni zakon (wet inzake de gedwongen executie, bekendgemaakt in de Narodne novine nrs. 112/12, 25/13, 93/14, 55/16 en 73/17), die notarissen de bevoegdheid verleent om op basis van een bewijskrachtig document door middel van het uitvaardigen van een bevel tot executie – als executoriale titel – zonder uitdrukkelijke toestemming van de schuldenaar, een in Kroatië gevestigde rechtspersoon, over te gaan tot gedwongen invordering van schulden, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, EVRM en artikel 18 VWEU, gelet op de arresten van het Hof van Justitie in de zaken C-484/15 en C-551/15?

2. Kan de uitlegging die is gegeven in de arresten van het Hof van Justitie van 9 maart 2017, Zulfikarpašić (C-484/15, EU:2017:199) en Pula Parking (C-551/15, EU:2017:193) worden toegepast in de hierboven uiteengezette zaak Povrv-1614/2018, waarvan de verwijzende rechter kennis dient te nemen, en meer in het bijzonder, moet verordening nr. 1215/2012 aldus worden uitgelegd dat de notarissen in Kroatië, wanneer zij optreden in het kader van de bevoegdheden die hun door het nationale recht zijn toebedeeld in procedures van gedwongen executie op basis van een „bewijskrachtig document”, waarin de verwerende partijen in de executieprocedure in andere lidstaten van de Europese Unie gevestigde rechtspersonen zijn, niet onder het begrip „gerecht” in de zin van die verordening vallen?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-484/15; C-551/15, Pula Parking;

Specifiek beleidsterrein: JenV, BZK

PC 26-06-2019

Gerelateerde documenten