C-268/21 Norra Stockholm Bygg

Contentverzamelaar

C-268/21 Norra Stockholm Bygg

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     18 juni 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     4 augustus 2021

Trefwoorden : AVG; exhibitievordering;

Onderwerp :

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (AVG);

Feiten:

F heeft in opdracht van N een kantoorpand gebouwd. De personen die de werkzaamheden uitvoerden, registreerden hun aanwezigheid in een elektronisch personeelsregistratiesysteem. De personeelsregistratie werd in opdracht van F verzorgd door E. F vordert van N betaling van ruim twee miljoen SEK vermeerderd met rente voor wat, volgens F, een verschuldigd uitstaand saldo is. N heeft zich tegen deze vordering verweerd met het betoog dat F verzoekt om betaling voor meer tijd dan werkelijk aan de opdracht is besteed. N heeft daarom een exhibitievordering ingesteld, om te bewijzen dat het personeel van F minder vaak op locatie was dan beweerd wordt. De rechter in eerste aanleg heeft E gelast de personeelsregistratie voor de opdracht met betrekking tot de betreffende periode over te leggen zonder dat er iets was weggelakt. De rechter in tweede aanleg heeft deze beslissing bevestigd. F is hiertegen opgekomen en heeft primair gevorderd dat de verwijzende rechter de exhibitievordering van N zou afwijzen en subsidiair dat de beslissing van de rechter in tweede aanleg zodanig zou worden gewijzigd dat de personeelsregistratie in geanonimiseerde versie kon worden verstrekt, zodat de persoonsgegevens onleesbaar zouden zijn. De vennootschap heeft benadrukt dat de gegevens in de personeelsregistratie niet kunnen worden verstrekt, omdat het belang van persoonlijke integriteit van de geregistreerden zwaarder weegt dan het belang van N om kennis te mogen nemen van de personeelsregistratie.

Overweging:

Deze zaak heeft betrekking op het verzoek tot overlegging van een uittreksel uit een personeelsregistratie die persoonsgegevens bevat die voornamelijk zijn verzameld met het oog op belastingcontrole. De bepalingen betreffende de exhibitieplicht maken deel uit van het procesrecht. Indien in artikel 6, leden 3 en 4, van de AVG ook eisen worden gesteld aan de nationale procedurele regels betreffende de exhibitieplicht, rijzen twee vragen. In het Zweedse procesrecht als uitgangspunt dat bij de exhibitieplicht onder meer sprake is van een afweging van de relevantie van het bewijs en het belang van de wederpartij om de informatie niet te verstrekken. Gelet op wat er in de betreffende artikelen is bepaald over evenredigheid, moet eerst worden beantwoord of de AVG inhoudt dat er ook rekening moet worden gehouden met het belang van de geregistreerde bij de beoordeling van de vraag of tot de exhibitie kan worden besloten wanneer dit betrekking heeft op een document met persoonsgegevens. Indien dat het geval is, geeft dat aanleiding tot de tweede vraag, namelijk of het Unierecht eveneens nadere eisen stelt aan de manier waarop de beoordeling moet worden uitgevoerd.

Prejudiciële vragen:

1. Stelt artikel 6, leden 3 en 4, van de algemene verordening gegevensbescherming ook eisen aan de nationale procesrechtelijke wetgeving betreffende de exhibitieplicht?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, houdt de algemene verordening gegevensbescherming dan in dat bij de beoordeling van de vraag of moet worden beslist tot exhibitie van een document met daarin persoonsgegevens tevens rekening moet worden gehouden met het belang van de geregistreerde? Worden er in het Unierecht in dat geval nadere vereisten gesteld aan de wijze waarop deze beoordeling moet worden uitgevoerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV;