C-269/15 Hoogstad

Contentverzamelaar

C-269/15 Hoogstad

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   21 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   21 september 2015
Trefwoorden: sociale zekerheid (pensioen); vrij verkeer werknemers

Onderwerp
- Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen
- Verordening 987/2009 van 16 september 2009, ter uitvoering van de Verordening nr. 883/2004 van 29 april 2004 (vervanger van 1408/71)

NL Verzoeker Willem Hoogstad, sinds zijn pensionering in 2007 woonachtig in IER, werkt van 01-11-1996 tot en met 31-12-2004 in dienst van een BEL werkgever. Zijn werkgever draagt bij aan een aanvullend pensioen bij twee pensioenfondsen. Hij heeft ook periodes in NL, DUI, VK en VS gewerkt. Op de opgebouwde twee pensioenkapitalen die bij zijn pensionering op 60-jarige leeftijd in februari 2008 aan hem worden uitbetaald worden door de pensioenfondsen wettelijke inhoudingen verricht voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en een solidariteitsbijdrage voor de Rijksdienst voor Pensioenen. Verzoeker betwist deze inhoudingen in een op 31-12-2009 gestarte procedure en eist terugbetaling. In eerste instantie wordt hij in het gelijk gesteld: de rechter oordeelt dat hij op moment uitbetalen niet onderworpen was aan de BEL sociale zekerheidswetgeving en dat de inhoudingen in strijd zijn met Vo. 1408/71. In beroep wordt dit oordeel bevestigd. Verweersters (Rijksdienst voor pensioenen –RvP-, gesteund door Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering -RIZIV) gaan in cassatie. RIZIV haalt een arrest aan van het HvJEU van 06-02-1992 (CIE/BEL) waarin het HvJEU oordeelde dat geen sprake was van schending van artikel 13 van Vo. 1408/71 omdat deze Vo. niet van toepassing is op buitenwettelijke pensioenen. Sinds 2003 doet RIZIV geen inhoudingen meer op uitkeringen aan gepensioneerden die op moment pensionering niet ten laste van de BEL sociale zekerheid komen. Dit geldt echter voor het tijdstip dat de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt. Indien men eerder met pensioen gaat wordt de inhouding wel verricht maar kan die bij bereiken van het 65ste jaar worden terugbetaald. Ook verweerster RvP verwijst naar het arrest en naar artikel 30 van Vo. 987/2009 waaruit zij zeker meent te kunnen afleiden dat inhoudingen in verschillende landen mogelijk zijn, aangezien specifiek een regeling voorzien wordt voor de berekening van de totale bijdrage van een persoon die van meer dan één EULS een pensioen ontvangt. Sinds 2006 wordt voor inwoners van een andere EULS dan BEL de solidariteitsbijdrage enkel berekend op basis van de BEL wettelijke en buitenwettelijke pensioenen. De EURCIE heeft daarop aangegeven dat dit in overeenstemming is met EURrecht. Zij benadrukt dat verzoeker nog niet de status van gepensioneerde had bereikt. Verzoeker stelt dat het aangehaalde arrest van 1992 is achterhaald gezien de latere aanpassing van de Vo. waardoor wel degelijk een regeling voorzien is voor zijn situatie en waarbij de wetgeving van de woonplaats toepasselijk is verklaard.

De verwijzende BEL rechter (Hof van Cassatie) is het niet eens met de uitleg die RIZIV geeft aan artikel 30 van Vo. 987/2009, en eens met verzoeker dat Vo. 1408/71 na het aangehaalde arrest wijzigingen heeft ondergaan. Thans is uitdrukkelijk bepaald dat in de beschreven situatie de betrokken persoon onderworpen is aan de wettelijke regeling die van toepassing is in de EULS op het grondgebied waarvan hij woont. Daaruit zou volgen dat de toegepaste BEL regeling in strijd is met artikel 13 van de Vo zodat toepassing daarvan terzijde geschoven dient te worden. Blijft over het argument van verweersters dat verzoeker nog niet de status van wettelijk gepensioneerde heeft bereikt. Zij hebben de mogelijkheid geopperd dat verzoeker dan alsnog naar BEL terugkeert en vervolgens aanspraak op sociale voorzieningen kan maken. De vraag is echter of dit de BEL regeling rechtvaardigt. De verwijzende rechter legt de volgende vraag aan het HvJEU voor:
“Moet artikel 13, lid 1, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen zo worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een bijdrage - zoals de op grond van artikel 191, eerste lid, 7°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, verrichte inhouding en de op grond van artikel 68 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen verschuldigde solidariteitsbijdrage - wordt geheven op prestaties van Belgische aanvullende pensioenstelsels die geen wettelijke regelingen zijn in de zin van artikel 1, sub j, eerste alinea, van deze verordening, ingeval die prestaties verschuldigd zijn aan een niet in België wonende rechthebbende die overeenkomstig artikel 13, lid 2, .sub 1, van die verordening onderworpen is aan de socialezekerheidsregeling van de lidstaat waarin hij woont?”

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten