C-27/17 flyLAL-Lithuanian Airlines

Contentverzamelaar

C-27/17 flyLAL-Lithuanian Airlines

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   10 maart 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       24 maart 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   24 april 2017

Trefwoorden: EEX; plaats schadebrengende feit;

Onderwerp: - verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I).

Verzoekster heeft bij de Rb Vilnius een zaak aangespannen tegen LET verweersters Air Baltic en luchthaven Riga tot verkrijging van schadevergoeding wegens misbruik machtspositie. Het gaat om de periode 2004 – 2006. In 2004 sloten verweersters een overeenkomst waarbij een kortingssysteem voor Air Baltic werd ingevoerd, dat in 2006 door de LET mededingingsAut werd verboden. Verzoekster eist schadevergoeding wegens inkomensderving. Door de door Air Baltic berekende afbraakprijzen op vliegroutes vanaf Vilnius is verzoekster van die luchthaven verdreven.

Verweersters stellen onbevoegdheid van de LIT rechter aangezien zij in LET geregistreerde vennootschappen zijn. De LIT rechter, die zich bevoegd verklaart, stelt verzoekster bij vonnis van 27-01-2016 gedeeltelijk in het gelijk; verzoekster krijgt een schadevergoeding toegewezen. Alle partijen gaan in beroep: verzoekster eist volledige toewijzing van haar vordering en verweersters blijven erbij dat de rechter niet bevoegd is. Air Baltic stelt dat het geschil niet de exploitatie van haar filiaal betreft en dat artikel 5.5 van Vo. 44/2001 dan ook niet van toepassing: de onrechtmatige daden zijn niet in LIT gepleegd. De luchthaven sluit zich daarbij aan.

De verwijzende LIT rechter (Hof van Beroep) twijfelt over de juiste uitleg van de in de Brussel I Vo. neergelegde bevoegdheidsgronden. Aangezien het een geschil in een burgerlijke en handelszaak betreft is hij er zeker van dat de Vo. van toepassing is, verwijzend naar arrest in C-302/13. Daarin is echter niet de bevoegdheid om kennis te nemen van de kern van het geschil behandeld. In deze zaak gaat het om de ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’. Dit is de bijzondere bevoegdheidsregel en eist strikte uitleg (C-360/12). Het begrip ‘plaats’ doelt zowel op de plaats waar de schade is ingetreden als op de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis; aan eiser de keus voor welke ‘plaats’ hij kiest om een zaak voor te leggen (onder andere C-12/15). Volgens deze rechtspraak van het HvJEU bepaalt een nationale rechter bij de toepassing van de bevoegdheidsregel van artikel 5.3 van de Brussel I-Vo. zowel de plaats waar de schade is ingetreden als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. In casu twijfelt de rechter over de uitleg en de toepassing van beide alternatieve bevoegdheidsgronden bij de beoordeling van verweersters handelingen en de door verzoekster geleden inkomstenderving. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1) Moet onder het begrip “plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I-verordening) in de omstandigheden van de onderhavige zaak worden verstaan de plaats waar verweersters’ met artikel 82, tweede alinea, onder c), van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap [artikel 102, tweede alinea, onder c), VWEU] strijdige onrechtmatige overeenkomst is gesloten dan wel de plaats waar handelingen zijn verricht waarbij gebruik is gemaakt van het uit die overeenkomst voortvloeiende financiële voordeel, door de verkoop tegen afbraakprijzen (kruissubsidiëring) in de concurrentiestrijd met verzoekster op dezelfde relevante markten?

2) Kan de door verzoekster geleden schade (inkomstenderving) als gevolg van de voornoemde onrechtmatige daden van verweersters in casu worden aangemerkt als schade in de zin van artikel 5, lid 3, van de Brussel I-verordening?

3) Moet de exploitatie van het filiaal van Air Baltic Corporation in Litouwen in de omstandigheden van de onderhavige zaak worden aangemerkt als de exploitatie van een filiaal in de zin van artikel 5, lid 5, van de Brussel I-verordening?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-360/12 Coty Germany; C-302/13 flyLAL-Lithuanian Airlines; C-12/15 Universal Music International Holding;

Specifiek beleidsterrein: VenJ


 

Gerelateerde documenten