C-27/20 CAF

Contentverzamelaar

C-27/20 CAF

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). 

Termijnen: Motivering departement:     17 maart 2020
Schriftelijke opmerkingen:                        3 mei 2020

Trefwoorden : kinderbijslag, discriminatie, gelijke behandeling

Onderwerp :

•          Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004            betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

•          Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie

 

Feiten:

Uit de verstrekte documenten blijkt dat de verzoekers, een echtpaar, beiden Franse onderdanen, in 2011 aangifte hebben gedaan van een belastbaar inkomen van 59 734 EUR, en in 2012 van 63 680 EUR, waarbij er sprake was van kinderbijslag ten bedrage van 458,02 EUR per maand voor hun 4 minderjarige kinderen. De betaling van deze uitkering werd stopgezet na de detachering van QG, een magistraat van de rechtelijke orde van de eerste graad, naar een functie als referendaris bij het Hof voor een periode van 3 jaar, die heeft geleid tot een stijging van het netto belastbaar jaarinkomen. Na de terugkeer van de echtgenoot naar Frankrijk en de hervatting van zijn oorspronkelijke functie vanaf september 2017, wat leidde tot een aanzienlijke vermindering van zijn salaris, hebben verzoekers op 01-12-2017 bij de CAF (fonds voor kinderbijslag) een aanvraag voor kinderbijslag ingediend en daarbij verzocht om rekening te houden met hun huidig inkomen en om de bepalingen van artikel R 532-3 van het wetboek voor sociale zekerheid buiten toepassing te laten. Volgens die bepalingen geldt als referentiejaar het voorlaatste jaar voorafgaand aan de betaalperiode. De CAF antwoordde dat het bedrag van de te ontvangen maandelijkse uitkering 115,65 EUR bedroeg. Bij aangetekende brief hebben de verzoekers de zaak aanhangig gemaakt bij  de Franse socialezekerheidsrechter en gevorderd dat het besluit van de CAF zou worden vernietigd. Zij betogen dat het fonds voor kinderbijslag niet heeft voldaan aan de artikelen 20 en 45 VWEU, artikel 4 van verordening 883/2004 en artikel 7 van verordening 492/2011. Verder stellen zij dat er sprake is van kennelijke onrechtmatigheid van artikel R 532-3 van het wetboek voor sociale zekerheid, aangezien het in strijd is met het beginsel van gelijke behandeling.

 

Overweging:

Overeenkomstig artikel 45, lid 2, VWEU houdt het vrij verkeer van werknemers de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden. Op grond van dit beginsel vormen alle nationale maatregelen die de uitoefening van de fundamentele vrijheden verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken, beperkingen van het vrij verkeer. De lidstaten hebben echter wel de mogelijkheid om nationale maatregelen te nemen mits deze gebaseerd zijn op dwingende redenen van algemeen belang, geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen en niet verder gaan dan nodig is om dit doel te bereiken. In casu rijst de vraag of artikel R 532-3 van het wetboek voor sociale zekerheid gerechtvaardigd kan worden door dwingende redenen van algemeen belang dan wel discriminerend is.

 

Prejudiciële vraag:

Moet het Unierecht, in het bijzonder de artikelen 20 en 45 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 4 van verordening nr. 883/2004 en artikel 7 van verordening nr. 492/2011, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling als artikel R 532-3 van de code de la sécurité sociale (wetboek voor sociale zekerheid), op grond waarvan als referentiejaar voor de berekening van kinderbijslag geldt het voorlaatste jaar voorafgaand aan de betaalperiode, wanneer de toepassing van die bepaling er – in een situatie waarin de uitkeringsgerechtigde zich, na een aanzienlijke verhoging van zijn inkomen in een andere lidstaat, bij zijn terugkeer naar zijn land van herkomst geconfronteerd ziet met een scherpe daling van dat inkomen – toe leidt dat deze uitkeringsgerechtigde, anders dan ingezetenen die geen gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrij verkeer, het recht op kinderbijslag gedeeltelijk verliest?”

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW

 

Gerelateerde documenten