C-27/22 Volkswagen Group Italia et Volkswagen Aktiengesellschaft 

Contentverzamelaar

C-27/22 Volkswagen Group Italia et Volkswagen Aktiengesellschaft 

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    23 maart 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    9 mei 2022

Trefwoorden : oneerlijke handelspraktijken, ne bis in idem, sancties

Onderwerp :

-           Het Schengenacquis - Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen

-           Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad (richtlijn oneerlijke handelspraktijken)

Feiten:

Bij besluit nr. 26137 van 04-08-2016 heeft de Italiaanse mededingingsautoriteit (AGCM) aan verzoekers (VWGI en VWAG) een geldboete van vijf miljoen EUR opgelegd omdat zij inbreuk hadden gemaakt op de codice del consumo. Deze inbreuken betroffen ten eerste de verkoop door VWGI en VWAG in Italië van voertuigen met systemen die tot doel hadden de meting van de uitstoot van verontreinigende stoffen te wijzigen met het oog op de typegoedkeuring, en ten tweede de verspreiding van reclameboodschappen waarin werd benadrukt dat deze voertuigen voldeden aan de criteria van de milieuregelgeving, ofschoon de meting van de uitstoot werd gewijzigd. VWGI en VWAG zijn tegen dit besluit opgekomen bij de bestuursrechter in eerste aanleg (TAR Lazio).  In 2018, voordat de TAR Lazio in de beroepsprocedure vonnis had gewezen, heeft het openbaar ministerie van Braunschweig aan VWAG een betalingsbevel betekend waarbij haar op grond van de Duitse wet inzake bestuursrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen (OWiG) een boete van een miljard EUR werd opgelegd wegens niet-nakoming van de verplichting om toezicht te houden op activiteiten en ondernemingen In 2019 heeft de TAR Lazio het beroep van VWGI en VWAG verworpen, ondanks dat verzoeksters in eerste aanleg hadden aangevoerd dat het openbaar ministerie van Braunschweig het betalingsbevel had vastgesteld. In het bijzonder hadden verzoeksters in eerste aanleg de uitspraken van rechters van andere lidstaten in herinnering gebracht waarin was besloten de nationale procedures met betrekking tot de wijziging van de meting van de uitstoot stop te zetten omdat die feiten in Duitsland reeds waren bestraft. Verzoeksters voeren aan dat de TAR Lazio het in artikel 50 van het Handvest en artikel 54 van de Schengenovereenkomst verankerde beginsel ne bis in idem heeft geschonden. In het bijzonder betogen zij dat de rechter in eerste aanleg ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitspraak van een buitenlandse rechterlijke instantie geen invloed kan hebben op een eerder besluit van de AGCM.

Overweging:

De verwijzende rechter constateert dat de in het Duitse betalingsbevel bestrafte feiten vergelijkbaar zijn met die welke zijn bestraft in het besluit van de AGCM, en dat ook de partij waaraan de sanctie is opgelegd, te weten VWAG, (deels) hetzelfde is. Ter ondersteuning van die conclusie herinnert de verwijzende rechter eraan dat ook de Italiaanse rechtsorde voorziet in een regeling inzake de aansprakelijkheid van rechtspersonen. Bovendien geldt volgens de Italiaanse strafrechtspraak dat in het Unierecht met het oog op het beginsel ne bis in idem niet de kwalificatie van de feiten relevant is, maar het bestaan van een onlosmakelijk verband tussen die feiten. De verwijzende rechter herinnert eraan dat volgens vaste rechtspraak van het Hof op grond van artikel 50 van het Handvest tegen een persoon die reeds onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld wegens onrechtmatige handelingen betreffende marktmanipulatie, voor dezelfde handelingen geen procedures tot oplegging van een administratieve geldboete van strafrechtelijke aard kunnen worden voortgezet, mits die strafrechtelijke veroordeling, gelet op de schade die het strafbare feit de samenleving heeft toegebracht, naar haar aard een doeltreffende, evenredige en afschrikkende bestraffing van dat strafbare feit garandeert.

Prejudiciële vragen:

1) Kunnen sancties op het gebied van oneerlijke handelspraktijken die zijn opgelegd op grond van de nationale regeling waarbij richtlijn 2005/29/EG in nationaal recht is omgezet, worden aangemerkt als administratieve sancties van strafrechtelijke aard?

2) Moet artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke een administratieve geldboete van strafrechtelijke aard die aan een rechtspersoon is opgelegd wegens ongeoorloofde gedragingen die een oneerlijke handelspraktijk opleveren, in rechte kan worden bevestigd en onherroepelijk kan worden, terwijl die rechtspersoon voor die gedragingen in een andere lidstaat ondertussen onherroepelijk strafrechtelijk is veroordeeld, indien de tweede veroordeling onherroepelijk is geworden voordat de beslissing op het beroep tegen de eerstgenoemde administratieve geldboete van strafrechtelijke aard in kracht van gewijsde is gegaan?

3) Kan de regeling van richtlijn 2005/29, met name artikel 3, lid 4, en artikel 13, lid 2, onder e), daarvan, rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het beginsel ne bis in idem in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (dat vervolgens is opgenomen in artikel 6 van het Verdragbetreffende de Europese Unie) en in artikel 54 van de Schengenovereenkomst?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-561/19), (C-122/10), (C-537/16), Slovak Telekom (C-857/19),  Marine Harvest/Commissie (C-10/18), (C-124/15), (C-617/17)

Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV

Gerelateerde documenten