C-27/23 Hocinx

Contentverzamelaar

C-27/23 Hocinx

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 maart 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    7 mei 2023

Trefwoorden: kinderbijslag, sociale zekerheid, grensarbeider

Onderwerp:

•            Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie

•            Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

•            Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels

Feiten:

Volgens het bestreden arrest had de raad van bestuur van de CAE (nationaal fonds voor kinderbijslag, Luxemburg) bij besluit van 07-02-2017 vastgesteld dat FV met terugwerkende kracht per 01-08-2016 geen recht meer had op kinderbijslag voor FW, een kind dat op 26-12-2005 bij rechterlijke beslissing in zijn gezin was geplaatst, op grond dat het kind geen familieband met hem had en niet kon worden beschouwd als gezinslid in de zin van artikel 270 van de Code de la sécurité sociale (Luxemburgs wetboek van sociale zekerheid). De Conseil arbitral de la sécurité sociale (scheidsgerecht voor de sociale zekerheid, Luxemburg) had voornoemd besluit vernietigd en de zaak terugverwezen naar de CAE voor verdere behandeling. De Conseil supérieur de la sécurité sociale heeft de beslissing van de Conseil arbitral de la sécurité sociale vernietigd en aldus het besluit van de CAE van 07-02-2017 bekrachtigd.

Overweging:

Verzoeker tot cassatie woont in België en werkt in Luxemburg. Hij valt derhalve onder de Unierechtelijke regels met betrekking tot het vrije verkeer van werknemers en het verbod op directe of indirecte discriminatie op grond van nationaliteit. Het kind FW is in 2005 op grond van een Belgische rechterlijke beslissing in het gezin van verzoeker tot cassatie geplaatst. Volgens artikel 269, lid 1, van de Code de la sécurité sociale gelden voor het recht op kinderbijslag verschillende regelingen naargelang het kind in Luxemburg woont of daarbuiten. Wanneer het kind buiten Luxemburg woont – zoals het geval is voor het kind FW, dat geplaatst is in het gezin van verzoeker tot cassatie die in België woont –, bestaat er slechts een afgeleid recht op kinderbijslag voor de „gezinsleden” van de grensarbeider. Het geval van een kind dat op grond van een rechterlijke beslissing in het gezin is geplaatst van een persoon die niet woonachtig is in Luxemburg, is niet geregeld in het wetboek en doet derhalve geen rechten ontstaan op grond van de nationale wetgeving. Bovendien heeft het Hof in zijn arrest van 02-04-2020 in de zaak C-802/18 verklaard dat op grond van artikel 67 van verordening 883/2004, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, van verordening 492/2011 en artikel 2, punt 2, van richtlijn 2004/38, onder kind van een grensarbeider dat indirect recht heeft op de sociale voordelen, niet alleen moet worden verstaan het kind van deze werknemer dat een afstammingsband met deze werknemer heeft, maar ook het kind dat een afstammingsband heeft met de echtgenoot of de geregistreerde partner van die werknemer, wanneer laatstgenoemde voorziet in het onderhoud van dat kind, hetgeen aan de nationale rechter staat om te beoordelen. De vraag is of dit verschil in behandeling in overeenstemming is met de Europese wetgeving.

Prejudiciële vraag:

Verzetten het beginsel van gelijke behandeling, gewaarborgd door artikel 45 VWEU en door artikel 7, lid 2, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie, alsmede artikel 67 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en artikel 60 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zich tegen bepalingen van een lidstaat op grond waarvan grensarbeiders geen recht hebben op kinderbijslag – uit hoofde van het feit dat zij in die lidstaat arbeid in loondienst verrichten – voor de kinderen die bij rechterlijke beslissing in hun gezin zijn geplaatst, terwijl de kinderen die bij rechterlijke beslissing in een gezin zijn geplaatst en in die lidstaat wonen, wel recht hebben op deze uitkering die wordt betaald aan de natuurlijke of rechtspersoon die het gezag heeft over het kind en bij wie het kind zijn wettelijke woonplaats en zijn daadwerkelijke en voortdurende verblijfplaats heeft? Maakt het feit dat de grensarbeider voorziet in het onderhoud van dit kind, verschil voor het antwoord op deze vraag?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Caisse pour l'avenir des enfants (C-802/18)

Specifiek beleidsterrein: SZW

Gerelateerde documenten