C-270/16 Ruiz Conejero

Contentverzamelaar

C-270/16 Ruiz Conejero

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   01 juli 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       17 juli 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   17 augustus 2016
Trefwoorden: gelijke behandeling (arbeid/beroep); handicap;
Onderwerp: richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Verzoeker werkt sinds juli 1993 als schoonmaker, thans bij eerste verweerster, schoonmaakbedrijf Ferroser. Verzoeker is erkend als persoon met een handicap (beschikking regionaal gezondheidsministerie 15-09-2014) maar heeft zijn werk altijd op normale wijze kunnen verrichten.
In 2014 en 2015 heeft hij zich echter regelmatig ziek gemeld als gevolg van een degeneratieve gewrichtsaandiening, waarvan de oorzaak ligt in de erkende handicap maar die wordt verergerd door verzoekers zwaarlijvigheid. Verzoeker overlegt steeds tijdig verklaringen van de arts waaruit de reden voor zijn afwezigheid blijkt. Hij heeft echter zijn werkgever nooit ingelicht over zijn handicap en (vrijwillig) afgezien van medische controles. Bij zijn ontslag in juli 2015 wegens overschrijding van het maximumaantal toegestane arbeidsverzuimdagen is dat dan ook bij eerste verweerster niet bekend. Verzoeker vecht zijn ontslag aan. Hij betwist niet het aantal verzuimdagen maar stelt wel discriminatie omdat zijn verzuim uitsluitend het gevolg is van zijn handicap. Hij verwijst daartoe ook naar C-354/13 waarin het HvJEU vaststelde wanneer zwaarlijvigheid een ‘handicap’ in de zin van RL 2000/78 kan zijn. In de SPA regeling (werknemersstatuut) is geen uitzondering opgenomen ten aanzien van de behandeling van gehandicapten. Deze neutraliteit leidt in verzoekers geval tot indirecte discriminatie.
Verweerster stelt dat zij volgens de geldende wettelijke eisen voor ontslag aan de hand van de vastgestelde feiten heeft gehandeld. De betreffende bepaling geeft een uitputtende opsomming van gronden die buiten beschouwing mogen worden gelaten. Ook tweede verweerder (MinBelastingen) ziet geen schending van (grondwettelijke) gelijke behandelingsbepalingen.

De verwijzende SPA rechter (sociale Rb Cuenca) stelt vast dat (bovengenoemde) opsomming in het werknemersstatuut ertoe leidt dat gehandicapte werknemers kwetsbaarder zijn voor ontslag wegens frequente afwezigheid veroorzaakt door de handicap. Hij verwijst naar de rechtspraak van het HvJEU in de zaken C-335/11 en C-337/11, maar daar speelde mee dat de DEN regeling deel uitmaakt van het reguleringsbeleid van de DEN arbeidsmarkt: de integratie van gehandicapte werknemers en indienstneming van werknemers met een hoog ziekteverzuimrisico werd gestimuleerd. Voor wat de SPA regeling betreft ziet hij echter strijd met RL 2000/78. Hij stelt de volgende vraag aan het HvJEU:
“Verzet richtlijn 2000/78 zich tegen toepassing van een nationale wettelijke bepaling op grond waarvan de werkgever een werknemer wegens objectieve redenen kan ontslaan op grond van niet aaneengesloten verzuim, ook indien het gerechtvaardigd is, dat in twee opeenvolgende maanden oploopt tot 20% van de werkdagen voor zover het totale aantal verzuimdagen in de twaalf voorafgaande maanden 5% van de werkdagen bedraagt, of tot 25% in vier niet-opeenvolgende maanden binnen een tijdvak van twaalf maanden, ingeval de werknemer als gehandicapt in de zin van de richtlijn moet worden beschouwd en dit verzuim het gevolg is van zijn handicap?”
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-335/11 en C-337/11 Ring e.a; C-354/13 Kaltoft
Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK, VWS

Gerelateerde documenten