C-271/17
Bijlage
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie. Termijnen: Motivering departement: 05 juni 2017 Schriftelijke opmerkingen: (nog geen datum) Trefwoorden: Europees aanhoudingsbevel (EAB); verzoek om toepassing PPU-procedure Onderwerp: kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten. Tegen verzoeker, POL staatsburger, gedetineerd in PI Zaanstad, is door POL op 12-06-2014 een EAB uitgevaardigd. Verzoeker is in POL op 25-03-2014 veroordeeld naar aanleiding van vijf (in POL) strafbare feiten tot een samengestelde vrijheidsstraf van vier jaar. Bij tussenuitspraak van 11-04-2017 heeft de Rb Ams uitlevering geweigerd omdat feit 1 in NL niet strafbaar en voor wat betreft feit 2 is het EAB aangehouden om nadere vragen aan de uitvaardigende Aut te stellen. De verwijzende NL rechter (Rb Amsterdam) herhaalt (zie ook C-270/17) voor deze zaak dat in een groot aantal van de EAB-gevallen de noodzaak tot aanvullende vragen bij de uitvaardigende Aut tot vertraging in de afdoening leidt. In onderhavige zaak is het vonnis van 10-04-2012 al tweemaal eerder aan een EAB ten grondslag gelegd. In het EAB van verzoeker is vermeld dat hij niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid. POLAut heeft in (tweemaal) opgevraagde aanvullende informatie aangegeven dat verzoeker conform de regels op de hoogte was gesteld van behandeling van zijn zaak. Bij uitspraak van 06-12-2013 heeft de Rb Ams tenuitvoerlegging geweigerd. Het EAB is vervolgens gewijzigd; op 21-03-2014 heeft de Rb behandeling van het gewijzigde EAB aangehouden en weer nadere vragen aan POLAut gesteld. Vervolgens is de laatste versie aan NL betekend en ook naar aanleiding daarvan zijn vragen over de verstekproblematiek gesteld omdat niet blijkt dat verzoeker op de hoogte was van het tegen hem voorgenomen proces noch dat hij de hem toegevoegde raadsman heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren. De vraag is of een beslissing zoals de cumulative sentence van 25 maart 2014 waarbij ten gunste van de betrokkene een samengestelde vrijheidsstraf waartoe hij eerder onherroepelijk is veroordeeld wordt gewijzigd en afzonderlijke vrijheidsstraffen waartoe hij eerder onherroepelijk is veroordeeld worden samengevoegd tot één vrijheidsstraf, maar waar in het POL rechtssysteem de vraag of de betrokkene de strafbare feiten al dan niet heeft begaan niet meer aan de orde is, onder de reikwijdte van artikel 4 bis, eerste lid van het Kaderbesluit valt. De rechter meent deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden gezien de tekst van de onderdelen c) en d) van het genoemde artikel waarin telkens de zinsnede “de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten” voorkomt. Het EHRM heeft eerder geoordeeld dat in principe het wijzigen van een onherroepelijke samengestelde vrijheidsstraf en het samenvoegen van afzonderlijke, onherroepelijke vrijheidsstraffen tot één vrijheidsstraf onder de reikwijdte van EVRM artikel 16.1 vallen. Een beslissing als in onderhavige cumulative sentence is volgens de verwijzende rechter geen veroordeling, omdat een oordeel over de schuldvraag ontbreekt. De vragen in deze zaak luiden als volgt: 1. Is een procedure - waarin de rechter in de uitvaardigende lidstaat beslist over het samenvoegen van afzonderlijke vrijheidsstraffen waartoe de betrokkene eerder onherroepelijk is veroordeeld tot één vrijheidsstraf en/of over het wijzigen van een samengestelde vrijheidsstraf waartoe de betrokkene eerder onherroepelijk is veroordeeld en - waarin die rechter zich niet meer buigt over de schuldvraag, zoals de procedure die tot de cumulative sentence van 25 maart 2014 heeft geleid, een “proces dat tot de beslissing heeft geleid” als bedoeld in de aanhef van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ? 2. Kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit: - in een geval de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, - maar waarin de uitvaardigende rechterlijke autoriteit noch in het EAB, noch in de op grond van artikel 15, tweede lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ opgevraagde aanvullende gegevens, de mededelingen over de toepasselijkheid van een of meer van de omstandigheden als bedoeld in de onderdelen a tot en met d van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ. overeenkomstig de formulering van een of meer van de categorieën van punt 3 van onderdeel d) van het EAB-formulier heeft gedaan, reeds om die reden concluderen dat aan geen van de voorwaarden van artikel 4 bis, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, Kaderbesluit is voldaan en reeds om die reden de tenuitvoerlegging van het EAB weigeren? 3. Is een procedure in hoger beroep - waarin een behandeling ten gronde heeft plaatsgevonden en - die tot een (nieuwe) veroordeling van de betrokkene en/of tot een bekrachtiging van de in eerste aanleg gegeven veroordeling heeft geleid, - terwijl het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van die veroordeling, het “proces dat tot de beslissing heeft geleid” als bedoeld in artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 20021584/JBZ? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-241/15 Bob-Dogi; EHRM 8130/78 dd 15 juli 1982 Eckle/DUI; EHRM 43095/05 dd. 28-11-2013 (Aleksandr Dementyev/RUS, Specifiek beleidsterrein: VenJ