C-276/13 Acosta Padín

Contentverzamelaar

C-276/13 Acosta Padín

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   5 juli 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   21 juli 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   21 augustus 2013
Trefwoorden: dienstenrichtlijn; ‘kartel’verbod; EVRM (recht op eerlijk proces)

Onderwerp: 
- VWEU artikel 101 (kartelverbod)
- Richtlijn 2006/123/EG van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt

Verzoeker vertegenwoordigt als procureur de SPA onderneming Clequali SL Dicha die als schuldeiser heeft gevraagd om een procedure van verplichte liquidatie van Hijos de J. Barreras SA (verweerster). Nog voordat de zaak voorkomt vraagt Hijos de J. Barreras vrijwillige liquidatie aan. De beschikking wordt gegeven en conform de faillissementswet worden de kosten van het verzoek beschouwd als schuldvorderingen tegen de failliete boedel. Verzoeker wil de kosten innen (hij factureert een bedrag van maar liefst € 178.333,68) maar verweerster weigert dat te betalen.
De vragen over de (redelijkheid van) vergoedingen voor procureurs zijn identiek aan de eerder in zaak C-364/12 gestelde vragen. Die zaak is echter ingetrokken wegens het bereiken van een minnelijke schikking. In afwachting was onderhavige zaak door de SPA rechter geschorst maar moet nu toch weer worden opgepoetst om antwoord op de vragen te krijgen.

„1) Is een regeling zoals die waarin is voorzien bij koninklijk besluit 1373/2003 van 7 november 2003 betreffende de tarieven van ,procuradores de los tribunales’ (procureurs), op grond waarvan voor hun vergoeding een tariefregeling of tabel wordt gehanteerd met minima die slechts met 12 % kunnen worden verhoogd of verlaagd, en waarbij de autoriteiten van de lidstaat, daaronder begrepen rechterlijke instanties, niet daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om in geval van uitzonderlijke omstandigheden van de minimumbedragen in de wettelijke tabel af te wijken, verenigbaar met artikel 101 VWEU (voorheen artikel 81 EG juncto artikel 10 [EG]) en artikel 4, lid 3, VEU?
2) Kan voor de toepassing van de betrokken tariefregeling zonder dat de daarin vastgestelde minima hoeven te worden toegepast, als uitzonderlijke omstandigheid worden aangemerkt het feit dat de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden in geen verhouding staan tot het bedrag aan honoraria dat volgens de tabel of tariefregeling dient te worden betaald?
3) Is koninklijk besluit 1373/2003 van 7 november 2003 tot vaststelling van de tarieven van procureurs verenigbaar met artikel 56 VWEU (voorheen artikel 49 [EG])?
4) Voldoet deze regeling aan de in artikel 15, lid 3, van richtlijn 2006/123/EG genoemde eisen van noodzakelijkheid en evenredigheid?
5) Omvat artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, waarin het recht op een eerlijk proces is neergelegd, het recht om doeltreffend op te komen tegen het bedrag waarop het honorarium van de procureur wordt vastgesteld, wanneer dit onevenredig hoog is en niet beantwoordt aan de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden?
6) Zo ja, zijn de bepalingen van de Spaanse Ley de Enjuiciamiento Civil (wetboek van burgerlijke rechtsvordering) op grond waarvan de partij die in de kosten is verwezen niet de mogelijkheid heeft om op te komen tegen de hoogte van het honorarium van de procureur wanneer het honorarium volgens haar buitensporig hoog is en niet beantwoordt aan de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, in overeenstemming met artikel 6 van het Europees Verdrag?

Specifiek beleidsterrein: EZ
Mede VenJ

Gerelateerde documenten