C-276/18 KrakVet

Contentverzamelaar

C-276/18 KrakVet

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    27 juni 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    13 augustus 2018

Trefwoorden: btw; dubbele btw;

Onderwerp:
-           Richtlijn 2006/112/EG [van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn);
-           Verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde;

Feiten:

Verzoekster is een in Polen opgerichte en gevestigde vennootschap zonder vestiging, kantoor of magazijn in Hongarije. Verzoekster verkoopt producten voor dieren via www.zoofast.hu. In 2012 regelde verzoekster door middel van een Poolse vervoersonderneming (hierna: KBGT),  het vervoer van haar producten naar Hongarije. De Hongaarse belastingdienst voerde een inspectie achteraf uit van de aangiften van de btw van verzoekster over het jaar 2012. Volgens de Hongaarse belastingdienst was verzoekster belastingplichtig in Hongarije. In het besluit van de Hongaarse belastingdienst werd voor het jaar 2012 het bestaan van een belastingverschil ten belope van in totaal 58.910.000 HUF ten laste van verzoekster vastgesteld, welk bedrag een belastingschuld vormde zodat een sanctie werd opgelegd. Verzoekster tekende bezwaar aan tegen het besluit van de Hongaarse belastingdienst, welk besluit in de bezwaarprocedure werd bevestigd bij besluit van 23.01.2017 van verweerster. Verzoekster voerde aan de Poolse belastingdienst te hebben verzocht om zich uit te spreken over het het belastingtarief dat moest worden toegepast. Volgens het antwoord op het door verzoekster ingediende bindende verzoek moet verzoekster btw betalen in Polen. Indien zij niet aan deze verplichting zou hebben voldaan, had zij door de Poolse belastingdienst kunnen worden beboet. Volgens verzoekster vormt het handelen van de Hongaarse belastingdienst een schending van verordening 904/2010 aangezien de Hongaarse belastingdienst niet heeft samengewerkt met haar Poolse tegenhanger en ook geen duidelijkheid heeft geschapen over de tegenstrijdigheden tussen de bevindingen van de Poolse belastingdienst en haar eigen bevindingen. Bij verzoekster is als gevolg hiervan dubbele belasting geheven.

Overweging:

Het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt ingediend met als doel vast te stellen of de btw-richtlijn en verordening 904/2010 in de weg staan aan een praktijk van een nationale belastingdienst die, met betrekking tot eenzelfde belastingplichtige en eenzelfde transactie, eenzijdig, zonder medewerking van de belastingdienst van een tweede lidstaat, een nieuwe kwalificatie toekent aan een transactie die reeds is gekwalificeerd na een inspectie door de belastingdienst van die andere lidstaat, met als gevolg dat er dubbele belasting wordt geheven. Voorts wordt verzocht om uitlegging van de zinsnede “levering van goederen die door of voor rekening van de leverancier worden verzonden of vervoerd” in artikel 33(1) van de btw-richtlijn. De eerste drie prejudiciële vragen hebben betrekking op de uitlegging van de bepalingen in de btw-richtlijn en de verordening die ertoe strekken dubbele belastingheffing te voorkomen. De vierde en de vijfde prejudiciële vraag betreffen de uitlegging van artikel 33 van de btw-richtlijn.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten de doelstellingen van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde [(„btw-richtlijn”)], inzonderheid de vereisten inzake het voorkomen van bevoegdheidsconflicten tussen de lidstaten en van dubbele belastingheffing, zoals bedoeld in de overwegingen 17 en 62, en verordening (EU) nr. 904/2010 van de Raad [van 7 oktober 2010 betreffende de administratieve samenwerking en de bestrijding van fraude op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde], inzonderheid de overwegingen 5, 7 en 8 en de artikelen 28 tot en met 30, aldus worden uitgelegd dat deze in de weg staan aan een praktijk van een belastingdienst van een lidstaat die leidt tot dubbele belastingheffing van de belastingplichtige door een transactie een kwalificatie toe te kennen die afwijkt zowel van de juridische uitlegging van dezelfde transactie en dezelfde feiten door de belastingdienst van een andere lidstaat als van het antwoord op een bindende vraag dat deze laatste belastingdienst heeft verstrekt op grond van die uitlegging, alsook van de bevestigende conclusie met betrekking tot beide waartoe de genoemde belastingdienst is gekomen  in de uitgevoerde belastinginspectie?

2. Kan de belastingdienst van een lidstaat, indien uit het antwoord op de eerste vraag blijkt dat deze praktijk niet strijdig is met het [Unierecht], rekening houdend met [de btw-richtlijn] en het Unierecht, eenzijdig een belastingplicht vaststellen, zonder in aanmerking te nemen dat de belastingdienst van een andere lidstaat reeds meerdere keren, eerst op verzoek van de belastingplichtige en daarna in zijn besluiten op grond van een inspectie, de overeenstemming van het handelen van deze belastingplichtige met het Unierecht heeft bevestigd? Of moeten de belastingdiensten van beide lidstaten samenwerken en tot overeenstemming komen, om te voldoen aan het beginsel van fiscale neutraliteit en om dubbele belastingheffing te voorkomen, opdat de belastingplichtige slechts in een van die landen [btw] hoeft te betalen?

3. Moeten, indien uit het antwoord op de tweede vraag blijkt dat de belastingdienst van een lidstaat de fiscale kwalificatie eenzijdig kan wijzigen, de bepalingen van [de btw-richtlijn] aldus worden uitgelegd dat de belastingdienst van een tweede lidstaat verplicht is de belasting die door deze dienst is vastgesteld in het antwoord op een bindende vraag, en die is betaald over een periode die is afgesloten met een inspectie, terug te geven aan de btw-plichtige, om op die wijze zowel het voorkomen van dubbele belastingheffing als de inachtneming van het beginsel van fiscale neutraliteit te waarborgen?

4. Hoe moet de zinsnede in de eerste zin van lid 1 van artikel 33 van [de btwrichtlijn], volgens welke het vervoer wordt uitgevoerd „door of voor rekening van de leverancier”, worden uitgelegd? Omvat deze zinsnede de situatie waarin de belastingplichtige, als verkoper op een onlineverkoopplatform, de koper de mogelijkheid biedt om een overeenkomst te sluiten met een logistiekonderneming waarmee genoemde verkoper samenwerkt in het kader van verscheidene verkooptransacties, wanneer de koper ook vrij kan kiezen voor een andere vervoerder dan de voorgestelde en de koper en de vervoerder de vervoersovereenkomst sluiten zonder tussenkomst van de verkoper? Is het voor uitleggingsdoeleinden relevant – inzonderheid rekening houdend met het rechtszekerheidsbeginsel – dat de lidstaten de wetgeving tot omzetting van genoemde bepaling van [de btw-richtlijn] vóór 2021 moeten wijzigen, zodat artikel 33, lid 1, van deze richtlijn ook moet worden toegepast in geval van indirecte samenwerking bij de keuze van de vervoerder?

5. Moet het Unierecht, met name [de btw-richtlijn], aldus worden uitgelegd dat de hieronder beschreven feiten, als geheel of afzonderlijk, relevant zijn voor de beoordeling of de belastingplichtige, teneinde artikel 33 van [de btwrichtlijn] te omzeilen en zich bijgevolg schuldig te maken aan misbruik van recht, juridische betrekkingen heeft gevormd tussen de onafhankelijke ondernemingen die de levering, de verzending of het vervoer van de goederen uitvoeren, waarmee hij beoogt gebruik te maken van de omstandigheid dat de btw-druk in de andere lidstaat lager is[,] [en waarbij]
5.1 de logistiekonderneming die het vervoer uitvoert banden heeft met de belastingplichtige en, behalve vervoersdiensten, ook andere diensten verricht voor de belastingplichtige[;] [terwijl]
5.2 de klant te allen tijde kan afzien van de keuze die de belastingplichtige hem voorstelt – namelijk dat de logistiekonderneming waarmee de belastingplichtige een contractuele relatie onderhoudt, wordt belast met het vervoer – en het vervoer kan toevertrouwen aan een andere vervoerder of de goederen zelf kan ophalen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Welmory C-605/12; WebMindLicenses C-419/14; BDV Hungary Trading C-563/12; Linthorst e.a. C-167/95; Farkas C-564/15.

Specifiek beleidsterrein: FIN