C-277/16 Polkomtel

Contentverzamelaar

C-277/16 Polkomtel

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justiti

Termijnen: Motivering departement:   18 juli 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       4 augustus 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   4 september 2016

Trefwoorden: telecommunicatie; toezicht op vaststellen tarieven

Onderwerp: - handvest grondrechten artikel 16 (vrij ondernemerschap)

- richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (Pb L 108, blz. 7 – toegangsRL)

Verzoekster is bij besluit aangemerkt als onderneming met een aanmerkelijke marktmacht. Zij is daardoor verplicht tarieven voor toegang tot telecommunicatie door POL ‘OPTA’ (UKE, verweerster) voor te leggen. Het gaat om tarieven voor gespreksafgifte in haar mobiele netwerk (MTR-tarief) die door verweerster worden afgewezen wegens onrechtmatige berekening. Verweerster start een procedure tot aanpassing (verlaging) van de tarieven; zij gaat uit van de in de POL wet genoemde criteria en berekent dan het gemiddelde tarief dat vergelijkbare netwerkbeheerders hanteren. Verzoekster komt op tegen verweersters besluit. De Rb Warschau wijst de eis gedeeltelijk toe: wanneer verweerster een onderneming met een aanmerkelijke marktmacht de in de POL wet genoemde verplichting oplegt, kan zij het door de onderneming vastgestelde MTR-tarief niet zodanig corrigeren dat het lager is dan de daadwerkelijke kosten van deze dienst. Beide partijen gaan in hoger beroep die dat van verweerster toewijst. Verzoekster gaat in cassatie. Verzoekster wijst met name op het onderscheid tussen de wettelijke verplichtingen in artikel 39 en 40 van de POL wet voor wat het vaststellen van de tarieven betreft: meerekenen van enkel de onderbouwde kosten tegenover alle kosten in verband met het verrichten van de door die verplichting bestreken dienst. Aangezien het in beide artikelen om omzetting van de toegangsRL gaat twijfelt de verwijzende rechter aan de uitleg van het EUrecht. Verweerster brengt nog onder de aandacht dat de EURCIE een besluit heeft vastgesteld waarmee zij aangaf dat het ontwerpbesluit niet strijdig is met (artikel 13 van) de toegangsRL.

De verwijzende POL cassatierechter erkent dat verweerster een door een exploitant met een aanmerkelijke marktmacht vastgesteld tarief mag corrigeren. Ter discussie staat of dit een verlaging mag zijn (en verweerster zo kan dwingen tot verhoging van efficiëntie en reductie van kosten). Zowel de beroepsrechter van deze zaak als de EURCIE (in een besluit van 28-10-2009) hebben deze praktijk gesteund: exploitanten zouden niet gemotiveerd worden hun kosten te minimaliseren indien zij vrij hun tarieven mochten vaststellen. Voor zover de verwijzende rechter kan nagaan heeft het HvJEU zich nog niet uitgesproken over nadere uitleg van de artikelen 13 en 8 van de RL. Hij stelt de volgende vragen aan het HvJEU:

1) Moet artikel 13 in samenhang met artikel 8, lid 4, van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7), in de oorspronkelijke versie, aldus worden uitgelegd dat een nationale regelgevende instantie die een exploitant met een aanmerkelijke marktmacht een verplichting inzake kostenoriëntering van prijzen oplegt, met het oog op de bevordering van efficiëntie en duurzame concurrentie voor een dienst die door deze verplichting wordt bestreken een prijs kan vaststellen die lager is dan de door de exploitant gedragen kosten voor het verrichten van die dienst die door de nationale regelgevende instantie zijn getoetst en erkend als kosten die in een oorzakelijk verband staan met deze dienst?

2) Moet artikel 13, lid 3, in samenhang met artikel 8, lid 4, van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7), in de oorspronkelijke versie, in samenhang met artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat een nationale regelgevende instantie een exploitant met een verplichting inzake kostenoriëntering van prijzen kan verplichten de prijs jaarlijks vast te stellen op basis van de actueelste gegevens over de kosten en de aldus vastgestelde prijs met de kostenonderbouwing vóór invoering van deze prijs in het economisch verkeer ter toetsing aan de nationale regelgevende instantie voor te leggen?

3) Moet artikel 13, lid 3, van richtlijn 2002/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7), in de oorspronkelijke versie, in samenhang met artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat een nationale regelgevende instantie enkel aanpassing van de prijs door een exploitant met een verplichting tot kostenoriëntering van prijzen kan eisen wanneer deze exploitant eerst zelfstandig de hoogte van de prijs vaststelt en deze invoert, of ook wanneer de exploitant de prijs toepast die tevoren door de nationale regelgevende instantie is vastgesteld, maar uit de kostenonderbouwing voor de volgende rapportageperiode naar voren komt dat de tevoren door de nationale regelgevende instantie vastgestelde prijs hoger is dan de door de exploitant gedragen kosten?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten