C-279/18

Contentverzamelaar

C-279/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    9 juli 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    25 augustus 2018

Trefwoorden: discriminatie; sociale zekerheid

Onderwerp:
-           Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid;

Feiten:

Bij besluit van 12.08.2014 heeft verweerder (nationale overheidsdienst voor arbeidsvoorziening, hierna: SEPE) ‘werkloosheidsbijstand voor werknemers van 55 jaar en ouder’ (hierna: bijstand) toegekend aan verzoekster voor het tijdvak 09.08.2014 – 20.02.2017. Deze bijstand bestond uit een uitkering en pensioenpremies tot bij de aanvang van het pensioen. Bij een later besluit van 20.09.2016 herriep de SEPE zijn eerdere besluit, zette hij de toegekende bijstand stop en verklaarde hij dat die uitkering (€10.110,40) ten onrechte was ontvangen. De SEPE stelde dat de inkomsten van de echtgenoot van verzoekster meer bedroeg dan het wettelijk vastgestelde maximum. Verzoekster heeft bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tegen het besluit van de SEPE van 20.09.2016. Het voorwerp van het geding betreft de toepassing van artikel 215(1) punt 3 LGSS, dat de bijstand regelt. Terwijl verzoekster betoogt dat enkel haar persoonlijke inkomsten mogen worden samengeteld, is de SEPE ingevolge artikel 215(1) punt 3 LGSS van mening dat de bijstand “niet had mogen ontstaan” aangezien de inkomsten van de echtgenoot van verzoekster de maximumgrens van de inkomsten in de gezinseenheid overschreden.

Overweging:

Vanwege de hervorming van de bijstand is er een voorwaarde toegevoegd. Waar het voorheen ging om het ontbreken van inkomsten van de aanvrager zelf, is de voorwaarde toegevoegd van het ontbreken van inkomsten in de volledige gezinseenheid. Ondanks de schijnbare neutraliteit van deze hervorming heeft zij echter een onevenredig negatief effect op de potentiële vrouwelijke ontvangers in vergelijking met de potentiële mannelijke ontvangers. De wetshervorming heeft een groter en aanzienlijk negatief effect gehad op de groep vrouwelijke potentiële ontvangers van die bijstand, aangezien de inkomsten van de mannelijke partner gewoonlijk hoger zijn. De twijfel over de uitlegging van artikel 4 van richtlijn 79/7 is of dit kennelijk grotere beperkende effect voor vrouwen wat betreft de toelating tot de bijstand wanneer hiervoor geen redelijke verklaring of legitieme rechtvaardigingsgrond wordt gegeven, moet worden beschouwd als een indirecte discriminatie op grond van geslacht, die in strijd is met artikel 4 van richtlijn 79/7. Hoewel het Hof reeds meermaals uitspraak heeft gedaan over de uitlegging van artikel 4 van richtlijn 79/7, zijn de opgeloste twijfels over de uitlegging niet dezelfde als die welke in de onderhavige vraag aan de orde worden gesteld. De verwijzende rechter is daarom overgegaan tot het stellen van de prejudiciële vraag.

Prejudiciële vraag:

Dient het verbod op indirecte discriminatie op grond van geslacht dat is neergelegd in artikel 4, lid 1, van de genoemde richtlijn 79/7 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regel als artikel 215, lid 1, punt 3, van de Ley General de la Seguridad Social (goedgekeurd bij koninklijk wetgevend besluit 1/94), dat, in de versie zoals gewijzigd door koninklijk wetsbesluit 5/2013 van 15 maart 2013, voor de toegang tot werkloosheidsbijstand van  werknemers van 55 jaar en ouder een nieuwe voorwaarde stelt – de niet-overschrijding van een bepaald inkomensniveau in de gezinseenheid – wanneer hierdoor volgens de verstrekte statistische gegevens een aanzienlijk hogere beperking van de toelating tot die bijstand ontstaat voor de groep potentiële vrouwelijke ontvangers (dan voor de groep potentiële mannelijke ontvangers)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Roks C-343/92; Laperre C-8/94; Seymour-Smith en Pérez C-167/97;  Brachner C-123/10; Elbal Moreno C-385/11; Cachaldora Fernández C-527/13; Espadas Recio C-98/15.

Specifiek beleidsterrein: SZW