C-279/23 Skarb Panstwa

Contentverzamelaar

C-279/23 Skarb Panstwa

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 juli 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    21 augustus 2023

Trefwoorden: betalingsachterstand bij handelstransacties

Onderwerp: Artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.

Feiten:

Verzoeker, Skarb Państwa (schatkist), vertegenwoordigd door de directeur van de regionale overheidsdienst voor maten en gewichten is een entiteit als bedoeld de wet ter bestrijding van buitensporige vertraging bij handelstransacties. De regionale overheidsdienst voor maten en gewichten verricht in het kader van zijn activiteit diensten op het gebied van het ijken van meetinstrumenten. Verweerster, Z. spółka jawna (vennootschap onder firma), is een vennootschap onder firma in de zin van artikel 2, punt 1, van de wet ter bestrijding van buitensporige vertragingen bij handelstransacties. Zij maakt in het kader van haar economische activiteiten regelmatig gebruik van de door verzoeker verrichte diensten.

Verzoeker vordert tot betaling van de tegenwaarde in Poolse zloty van 80 EUR. Hij heeft aangegeven dat hij het equivalent vordert van twee vergoedingen voor de invorderingskosten bedoeld in artikel 7, lid 1, punt 1, van de wet ter bestrijding van buitensporige vertragingen bij handelstransacties, elk 40 euro. De vordering vloeit voort uit het feit dat verweerster hem met vertraging heeft betaald voor verstrekte diensten. Verweerster zou de betaling van 246 PLN (ongeveer 55 euro) met 20 dagen vertraging en de betaling van 369 PLN (ongeveer 80 euro) met 5 dagen vertraging hebben voldaan.

Overweging:

Verweerster betoogt afwijzing van de vordering en wees erop dat de betalingsachterstand van de schuldenaar niet significant was en dat het door de schuldenaar verschuldigde en te laat voldane bedrag gering was. Naar aanleiding van deze vertragingen heeft verzoeker van verweerster verschillende keren een vergoeding voor invorderingskosten gevorderd, waarbij de rechterlijke instanties de vordering steeds hadden afgewezen op grond dat de betalingsachterstand van de schuldenaar niet significant was of op grond dat het door de schuldenaar verschuldigde bedrag gering was. Ondanks ten minste 39 betalingsachterstanden heeft verzoeker van verweerster nooit een vergoeding voor de invorderingskosten kunnen verkrijgen. Het Poolse recht breidt het recht op vergoeding onder richtlijn 2011/7 uit. Dat betekent echter niet dat richtlijn 2011/7/EU niet van toepassing is en dat de zaak geen verband houdt met het Europees recht. Om te beoordelen of de verwijzende rechter de vordering tot betaling van een vergoeding kan afwijzen op grond dat de betalingsachterstand van de schuldenaar niet significant was en dat het door de schuldenaar verschuldigde en met vertraging voldane bedrag gering was, moet worden bepaald of de verwijzende rechter deze vordering kan afwijzen op grond van het nationale recht. Dit vereist op zijn beurt een uitlegging van het Unierecht.

De verwijzende rechter merkt op dat het een vaste jurisprudentiële praktijk is van de Poolse rechterlijke instanties om vorderingen tot vergoeding af te wijzen op grond dat de betalingsachterstand van de schuldenaar niet significant was en dat het door de schuldenaar verschuldigde en met vertraging voldane bedrag gering was. De Poolse rechterlijke instanties zijn namelijk van oordeel dat de vordering tot betaling van vergoeding in dergelijke situaties „in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt” (het gaat om een Poolse rechtsterm die dicht bij de termen „immoreel”, „laakbaar” en „in strijd met de goede zeden” aanleunt). De Poolse rechterlijke instanties zijn over het algemeen van oordeel dat het door de schuldenaar verschuldigde en met vertraging voldane bedrag niet significant is wanneer het de tegenwaarde in Poolse zloty van 100 tot 300 EUR niet overschrijdt. Tegelijkertijd zijn de Poolse rechterlijke instanties van oordeel dat de betalingsachterstand van de vordering gering moet worden geacht indien deze niet meer dan 2 tot 6 weken bedraagt.

Bij het onderzoek van de onderhavige zaak betwijfelde de verwijzende rechter of de nationale regeling op grond waarvan een vordering tot vergoeding kan worden afgewezen, verenigbaar is met richtlijn 2011/7/EU. De verwijzende rechter merkt op dat richtlijn 2011/7/EU niet voorziet in een uitzondering op het beginsel dat de schuldeiser recht heeft op een vergoeding in geval van vertraging door de schuldenaar. De in het Poolse recht bepaalde uitzonderingen op het beginsel dat een schuldeiser recht heeft op vergoeding zijn in strijd met het doel van richtlijn 2011/7/EU om een “stipte betalingscultuur” te bevorderen. Ook is de verplichting tot vergoeding volgens de verwijzende rechter juist het meest relevant in gevallen waarin de betalingsachterstand van de schuldenaar niet groot was of het door de schuldenaar verschuldigde en met vertraging voldane bedrag gering was.

Prejudiciële vragen:

Staat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan de nationale rechter de in die bepaling bedoelde vordering tot vergoeding van invorderingskosten kan afwijzen omdat de betalingsachterstand van de schuldenaar niet significant was of omdat het door de schuldenaar te laat voldane bedrag gering was?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Allianz Hungaria Biztosltó e.a., C-32/11; FNV Kunsten Informatie en Media, C-413/13 en Maxima Latvija, C-345/14.

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten