C-281/22 G. K. e.a. 

Contentverzamelaar

C-281/22 G. K. e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 juli 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    21 augustus 2022

Trefwoorden: EOM-verordening, Europese aanklager, grensoverschrijdende onderzoeken

Onderwerp: Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (EOM-verordening)

Feiten:

Het Europees Openbaar Ministerie voert via de behandelende gedelegeerd Europese aanklager in Duitsland (München) een vooronderzoek uit tegen, onder andere, G. K., S. L. en de B. O. D. GmbH. De beklaagden worden ervan verdacht dat zij, door valse informatie te verstrekken bij de invoer van (uit de Verenigde Staten van Amerika afkomstige) biodiesel in de Europese Unie, douanevoorschriften hebben omzeild en daardoor een totale schade van ongeveer 1 295 000 EUR hebben veroorzaakt. Op 09-11-2021 heeft de Oostenrijkse gedelegeerd Europese aanklager, ter ondersteuning van dat onderzoek, krachtens artikel 31 EOM-verordening onder punt I./ een bevel uitgevaardigd tot doorzoeking van de woon- en bedrijfsruimten van de in verdenking gestelde ondernemingen en beklaagden. De desbetreffende bevoegde alleensprekende rechters hebben toestemming gegeven voor de bevelen van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager, waarbij zij verwezen naar de telkens identiek geformuleerde bevelen onder punt I./ op grond van de daarin aangevoerde redenen. De elk tijdig ingediende en inhoudelijk gelijkluidende klachten van de B. O. D. GmbH, G. K. en S. L. van 01-12-2021 zijn gericht tegen de rechterlijke instemming met de doorzoekingsbevelen (huiszoekingen), waarbij – beknopt weergegeven – wordt geklaagd over het ontbreken van een verdenking respectievelijk een ronduit ontoereikende motivering daarvan, een ontoelaatbaar ruime afbakening in de tijd van de bevriezing en schending van artikel 8, lid 1, EVRM (schending van de vertrouwensrelatie tussen raadsman en cliënt) en waarbij wegens schending van het recht bezwaar wordt gemaakt tegen het bevelen en uitvoeren van de bevriezing. Tenslotte wordt eveneens „geprotesteerd” tegen het doorzenden van de bevroren documenten aan de Duitse autoriteiten voordat onherroepelijk is beslist aangaande de klachten en de bezwaren.

Overweging:

Uit de artikelen 31, lid 3, en 32, EOM-verordening juncto de daaromtrent vastgestelde overwegingen zou kunnen worden afgeleid dat in het geval van een door de rechter goed te keuren maatregel in de staat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager, de ten uitvoer te leggen maatregel moet worden getoetst aan alle formele en materiële bepalingen van deze lidstaat. Dat zou echter tot gevolg hebben dat de door de assisterende gedelegeerd Europese aanklager aangezochte rechter alle noodzakelijke documenten respectievelijk aktes uit de staat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager ter beschikking zouden moeten worden gesteld als basis voor zijn beoordeling, hetgeen met name wanneer verschillende lidstaten betrokken zijn – afgezien van de noodzakelijke vertalingen – de toetsing in verschillende staten met uiteenlopende rechtsordes van één en hetzelfde onderzoek in verband met de instemming met een maatregel, met zich mee zou brengen. Wanneer de EOM-verordening wordt uitgelegd in het licht van een snelle, doeltreffende en economische strafvervolging ligt derhalve de conclusie voor de hand dat de rechterlijke goedkeuring van de maatregel in de staat van de aangezochte gedelegeerd Europese aanklager zich uitsluitend tot formele aspecten moet beperken. En in ieder geval wanneer in de staat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager reeds een toetsing door de rechter heeft plaatsgevonden.

Prejudiciële vragen:

1. Moet het Unierecht, met name artikel 31, lid 3, eerste alinea, en artikel 32 van verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie („EOM”), aldus worden uitgelegd dat wanneer in het kader van grensoverschrijdende onderzoeken de toestemming van een rechter is vereist voor een maatregel die in de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager moet worden uitgevoerd, alle inhoudelijke aspecten, zoals de strafrechtelijke aansprakelijkheid, de verdenking van strafbare feiten en de noodzaak en de evenredigheid, moeten worden onderzocht?

2. Moet bij het onderzoek rekening worden gehouden met het feit dat de ontvankelijkheid van de maatregel reeds door een rechter in de lidstaat van de behandelende gedelegeerd Europese aanklager is getoetst aan het recht van deze lidstaat?

3. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord of de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, in welke mate moet er dan een rechterlijke toetsing in de lidstaat van de assisterende gedelegeerd Europese aanklager plaatsvinden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: JenV

Gerelateerde documenten