C-282/19 GILDA-UNAMS e.a.

Contentverzamelaar

C-282/19 GILDA-UNAMS e.a.

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 10 juni 2019
Schriftelijke opmerkingen: 27 juli 2019

Trefwoorden : discriminatie o.b.v. godsdienst, ambtenaren, arbeidsovereenkomst

Onderwerp :

- Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;

- Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

- Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;

 

Feiten:

YT e.a. (verzoekers) zijn docenten katholieke godsdienst bij verweerders (Ministero dell’Istruzione, dell’Università e della Ricerca) die een aanstelling voor bepaalde tijd (een jaar) hebben die automatisch wordt verlengd in lijn met de onderwijs-cao van 29.11.2007. Voor andere docenten geldt een wetsbepaling waarbij tijdelijke contracten die structureel van aard zijn omgezet moeten worden in arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd, in lijn met de wet van 13.7.2015. De docenten kunnen pas worden aangesteld nadat zij een bekwaamheidsattest van de diocesane bisschop hebben ontvangen. Alle werkverbanden van de docenten hebben een minimale duur van drie jaar, en soms meer dan twintig jaar. Op 31.6.2015 hebben verzoekers beroep ingesteld bij Tribunale di Napoli (verwijzende rechter) waarbij zij omzetting van overeenkomst voor bepaalde tijd naar een overeenkomst voor onbepaalde tijd en tevens schadevergoeding eisen. De federatie GILDA-UNAMS is tussengekomen in dit geding als partij bij de onderwijs-cao.

 

Overweging:

Inzake de eerste vraag wil de verwijzende rechter weten of de verschillende behandeling van docenten katholieke godsdienst t.o.v. andere docenten kan worden aangemerkt als discriminatie op grond van godsdienst, aangezien het aan de docent katholieke godsdienst verleende bekwaamheidsattest kan worden ingetrokken. De tweede vraag behelst de instrumenten die de verwijzende rechter heeft om de gevolgen van deze (mogelijke) discriminatie weg te nemen en of er een overeenkomst voor onbepaalde tijd tot stand moet worden gebracht aangezien alle andere docenten deze aanstelling wel hebben gekregen bij wet van 13.7.2015. Ten derde wil de verwijzende rechter weten of clausule 5 van de raamovereenkomst van richtlijn 1999/70 eraan in de weg staat dat er in de onderwijssector voor docenten katholieke godsdienst geen maatregelen bestaan om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen of dat het bisschoppelijk attest een objectieve reden kan vormen om hiervan af te kunnen wijken. Laatstelijk wil de verwijzende rechter weten of nationale bepalingen, als de derde vraag bevestigend wordt uitgelegd, buiten toepassing gelaten kunnen worden.

 

Prejudiciële vragen:

1) Vormt de verschillende behandeling van uitsluitend docenten katholieke godsdienst, zoals verzoekers, discriminatie op grond van godsdienst in de zin van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en richtlijn 2000/78/EG, of kan de omstandigheid dat het reeds aan de werknemer verleende bekwaamheidsattest kan worden ingetrokken een passende rechtvaardiging vormen om alleen docenten katholieke godsdienst, zoals verzoekers, anders te behandelen dan andere docenten, aangezien zij niet in aanmerking komen voor een van de maatregelen ter voorkoming van misbruik als bedoeld in clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd?

2) Indien het Hof oordeelt dat er sprake is van directe discriminatie in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78/EG op grond van godsdienst (artikel 1), en in de zin van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, welke instrumenten staan de verwijzende rechter dan ter beschikking om de gevolgen daarvan weg te nemen – gelet op het feit dat alle docenten behalve die van katholieke godsdienst in aanmerking zijn gekomen voor de speciale wervingscampagne als bedoeld in wet nr. 107/15, en op grond daarvan bij arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in vaste dienst zijn genomen – en moet de verwijzende rechter derhalve een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de verwerende overheidsinstantie tot stand brengen?

3) Moet clausule 5 van de in richtlijn 1999/70/EG bedoelde raamovereenkomst aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, volgens welke de op arbeidsverhoudingen betrekking hebbende algemene regels die bedoeld zijn om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te bestraffen door de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd automatisch om te zetten in een overeenkomst voor onbepaalde tijd indien de arbeidsverhouding na een bepaalde datum voortduurt, niet van toepassing zijn op de onderwijssector, en in het bijzonder op docenten katholieke godsdienst, met als gevolg dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd onbeperkt kunnen worden verlengd? Meer bepaald, kan de omstandigheid dat overleg met de diocesane bisschop moet worden gepleegd worden aangemerkt als een objectieve reden in de zin van clausule 5, punt 1, onder a), van de raamovereenkomst, of moet deze omstandigheid juist worden gekwalificeerd als een bij artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie verboden discriminatie?

4) Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord, laten artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, clausule 4 van de raamovereenkomst in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG, en/of artikel 1 van richtlijn 2000/78/EG dan toe dat de regels die in de weg staan aan de automatische omzetting van een overeenkomst voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd indien de arbeidsverhouding na een bepaalde datum voortduurt, buiten toepassing worden gelaten?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-331/17

Specifiek beleidsterrein: SZW, BZK