C-283/15 X

Contentverzamelaar

C-283/15 X

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   31 juli 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   17 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   17 september 2015
Trefwoorden: inkomstenbelasting; recht vrije vestiging; vrij verkeer werknemers

Onderwerp
- VWEU artikel 45 (vrij verkeer werknemers); artikel 49 (recht vrije vestiging)
- Richtlijn 77/799/EEG van de Raadvan 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en de indirecte belastingen (Pb 1977, L 336, blz. 15)

Verzoeker is NL staatsburger en woont (in 2007) in SPA. Hij heeft een woning in eigendom die is gefinancierd met een hypothecaire geldlening. Saldo volgens berekening op grond van de NL Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet Ib) bedraagt in 2007 € 28.204 negatief. Verzoeker heeft inkomsten uit een meerderheidsbelang in een NL vennootschap (in 2007 € 77.606) voor verleende diensten. Daarnaast heeft hij een meerderheidsbelang in een in ZWI gevestigde vennootschap waaruit hij in 2007 € 51.516 ontvangt voor verleende diensten. In SPA heeft hij in 2007 geen inkomsten. Verzoeker heeft de Inspecteur (verweerder) gevraagd om toepassing van de keuzeregeling (artikel 2.5 Wet Ib) hetgeen is gehonoreerd. Het negatieve saldo eigen woning wordt bij hem (niet-ingezetene) niet verrekend. Verzoeker vecht dat aan. Hij stelt (voor HofAms) op grond van EURrecht aanspraak op aftrek te kunnen maken op dezelfde voet als NL ingezetenen, zonder dat daarvoor een beroep op de keuzeregeling nodig is. HofAms oordeelt dat verzoeker, gezien zijn positie in de NL vennootschap) niet als ‘werknemer’ kan worden aangemerkt (geen ondergeschiktheid). Het door verzoeker aangehaalde HvJEU-arrest Schumacker heeft betrekking op vrij werknemersverkeer; vergelijkbare rechtspraak bij belastingheffing in de ondernemingssfeer ontbreekt. Verzoekers situatie moet dan ook aan de hand van VWEU artikel 49 (vrije vestiging) worden beoordeeld. De hypotheekrenteaftrek knoopt aan bij verzoekers persoonlijke situatie en is niet van invloed op zijn grensoverschrijdende (economische) activiteit. De zaak ligt nu voor in cassatie bij de HR.

De verwijzende NL rechter (HR) oordeelt dat verzoeker terecht wijst op arrest Renneberg. Dat de twee categorieën belastingplichtigen zich niet in een vergelijkbare situatie bevinden is anders in een geval waarin de niet-ingezetene (werknemer of zelfstandige) geen inkomsten van betekenis geniet in zijn woonland, zodat hij daar geen voordeel uit kan halen. De HR moet dan ook beoordelen of het onderscheid dat in de NL wet tussen ingezetenen en niet-ingezetenen gemaakt wordt verenigbaar is met EURrecht. Het verschil met Schumacker is dat verzoeker naast inkomen uit NL (circa 60%) ook inkomsten uit ZWI (circa 40%, geen EULS, geen EER-lid) ontvangt. Deze landen zijn bevoegd om zijn arbeidsinkomsten te belasten, maar ook speelt een rol dat verzoeker zijn werkzaamheden ‘overal ter wereld’ verricht. De vraag rijst dan ook of ‘werkland’ is op te vatten als land waar de werkzaamheden feitelijk worden verricht of als land dat de met de werkzaamheden verworven inkomsten kan belasten. De volgende vragen worden aan het HvJEU voorgelegd:
(1) Moeten de bepalingen over het vrije verkeer in het VWEU aldus worden uitgelegd, dat zij in de weg staan aan een nationale regeling op grond waarvan een burger van de Unie die in Spanje woont en wiens arbeidsinkomsten voor ongeveer 60 percent door Nederland worden belast en voor ongeveer 40 percent door Zwitserland, zijn negatieve inkomsten uit de in Spanje gelegen persoonlijk gebruikte eigen woning niet in mindering mag brengen op zijn door Nederland belaste arbeidsinkomsten, ook niet indien hij in de woonstaat Spanje een zodanig laag inkomen geniet dat voormelde negatieve inkomsten in het desbetreffende jaar niet tot een belastingvermindering in de woonstaat kunnen leiden?
(2) (A) Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, moet iedere lidstaat waar de burger van de Unie een deel van zijn inkomsten verwerft dan rekening houden met het volledige bedrag van voormelde negatieve inkomsten? Of geldt die verplichting slechts voor één van de betrokken werkstaten, en zo ja welke? Of moet ieder van de-werkstaten (niet zijnde de woonstaat) aftrek toestaan van een deel van die negatieve inkomsten? Hoe moet in het laatste geval dit in aftrek komende deel worden bepaald?
     (B) Is in dit verband beslissend in welke lidstaat de arbeid feitelijk wordt verricht, of is beslissend welke lidstaat bevoegd is de daarmee verworven inkomsten te belasten?
(3) Luidt het antwoord op de onder 2 geformuleerde vragen anders indien één van de staten waar de burger van de Unie zijn inkomsten verwerft Zwitserland is, dat geen lidstaat is van de Europese Unie en evenmin deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte?
(4) In hoeverre is het in dit verband van belang of de wetgeving van het woonland van de belastingplichtige (in dit geval Spanje) een mogelijkheid kent tot aftrek van hypotheekrente voor de eigen woning van de belastingplichtige, en een mogelijkheid tot verrekening van daaruit in het desbetreffende jaar voortvloeiende fiscale verliezen met eventuele inkomsten uit dat land in latere jaren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-279/93 Schumacker; C-527/06 Renneberg; C-440/08 Gielen; C-425/11 Ettwein; C-303/12 Imfeld et Garcet
Specifiek beleidsterrein: FIN mede SZW

Gerelateerde documenten