C-29/18, C-30/18 en C-44/18 Cobra Servicios Auxiliares e.a.

Contentverzamelaar

C-29/18, C-30/18 en C-44/18 Cobra Servicios Auxiliares e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    29 juni 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    15 augustus 2018

Trefwoorden: arbeidsrecht

Onderwerp:

-           Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;
-           Door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd;

Feiten:

De feiten en rechtsoverwegingen in C-30/18 en C-44/18 komen overeen met, en de prejudiciële vragen zijn dezelfde als die van, C-29/18. Sánchez Iglesias was sinds 28.09.2012 werkzaam als meteropnemer voor Cobra in het kader van de overeenkomst van opdracht die Cobra was aangegaan met Unión Fenosa (gas- en elektriciteitsbedrijf). S verrichtte zijn werkzaamheden op basis van een overeenkomst voor een bepaald werk of een bepaalde dienst, die gekoppeld was aan de duur van de opdrachtovereenkomst tussen Cobra en Unión Fenosa. Unión Fenosa deelde Cobra mee dat zij hun overeenkomst beëindigde per 31.03.2015, vanaf welke datum de overeenkomst werd voortgezet met Incatema Servicios, die voor de nakoming ervan beschikte over eigen personeel en materiële middelen. Cobra startte een procedure om 72 vaste werknemers, waaronder S, die hun diensten verrichtten in het kader van de overeenkomst van opdracht, collectief te ontslaan, waarbij zij met de werknemersvertegenwoordigers tot een schikking kwam over de beëindiging. S daagde Cobra in verband met de beëindiging van zijn overeenkomst voor de arbeidsrechter. Bij vonnis van 31.03.2017 werd zijn beroep toegewezen en het ontslag onrechtmatig verklaard. Cobra werd bij datzelfde vonnis veroordeeld op grond dat de overeenkomst voor een bepaald werk of een bepaalde dienst frauduleus was, en dat er dus geen rechtsgrondslag voor beëindiging was. Daarop is door Cobra hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Zij betoogt dat de overeenkomst voor bepaalde tijd volgens de rechtspraak van de Tribunal Supremo rechtsgeldig is.

Overweging:

Na te hebben vastgesteld dat de overeenkomst rechtmatig is, gaat de verwijzende rechter in op de beëindiging ervan, die hij als rechtmatig beschouwt. De beëindiging van de opdrachtovereenkomst met Unión Fenosa geeft Iglesias Sánchez recht op een wettelijke vergoeding overeenkomstig artikel 49(1)c van het werknemersstatuut (12 dagen loon per jaar dienst). Voor de in het kader van de overeenkomst van opdracht werkzame vaste werknemers van de onderneming, die hetzelfde werk verrichtten als Sánchez Iglesias, wordt de beëindiging van die overeenkomst echter geacht verband te houden met “productieredenen” in de zin van artikel 51 van het werknemersstatuut (20 dagen loon per jaar dienst). Volgens de verwijzende rechter worden vergelijkbare vaste werknemers en tijdelijke werknemers ongelijk behandeld ten aanzien van iets dat als een arbeidsvoorwaarde kan worden beschouwd, zoals is geoordeeld in het arrest de Diego Porras. De verwijzende rechter betwijfelt of er objectieve redenen zijn die het verschil in behandeling rechtvaardigen, nu de omstandigheden rond de beëindiging van de overeenkomst niet gelijkwaardig zijn. In dat verband worden de prejudiciële vragen gesteld.

Prejudiciële vragen:

Moet clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een nationale regeling die naar aanleiding van een identieke situatie (beëindiging van de overeenkomst van opdracht tussen de werkgever en een derde onderneming op initiatief van deze laatste) voorziet in een lagere vergoeding bij beëindiging van een overeenkomst voor bepaalde tijd voor een werk of een dienst die samen met de overeenkomst van opdracht afloopt, dan bij beëindiging van overeenkomsten voor onbepaalde tijd van vergelijkbare werknemers door collectief ontslag om productieredenen die verband  houden met de beëindiging van de overeenkomst van opdracht?

Zo ja, moet de ongelijke behandeling van werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd wat de vergoeding betreft die hun wordt uitgekeerd wanneer hun overeenkomst wordt beëindigd wegens identieke feitelijke omstandigheden maar op basis van verschillende rechtsgronden, aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een door artikel 21 van het Handvest verboden discriminatie, die in strijd is met de in de artikelen 20 en 21 ervan neergelegde beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie, die tot de algemene beginselen van Unierecht behoren?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Mangold C-144/04; Kücükdeveci C-555/07; Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres C-444/09 en C-456/09; Prigge e.a. C-447/09; DI C-441/14; de Diego Porras C-596/14.

Specifiek beleidsterrein: SZW