C-294/19 en C-304/19 Piscicola Tulcea e.a.

Contentverzamelaar

C-294/19 en C-304/19 Piscicola Tulcea e.a.

Gevoegde prejudiciële zaken


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 3 juli 2019
Schriftelijke opmerkingen: 19 augustus 2019

Trefwoorden : landbouwbeleid; gebruikscategorie; steunmaatregelen;

Onderwerp :

- Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers;

- Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009;

- Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid landbouwers;

 

Feiten:

C-294/19:

Verzoeksters hoofdactiviteit in het tijdvak 2007-2014 bestond in aquacultuur in zoet water, terwijl haar secundaire activiteiten onder andere het verbouwen van graan-, peul-, en door oliehoudende zaden voortbrengende gewassen omvatten. Sinds 2014 bestaat haar hoofdactiviteit in het verbouwen van voornoemde gewassen, terwijl haar secundaire activiteiten onder andere zoetwatervisserij, mariene aquacultuur en verwerking en conservering van vis, week-en schaaldieren omvatten. Op grond van 5 concessieovereenkomsten met verweerder, heeft verzoekster het recht om de grond te gebruiken “voor aquacultuur”. De partijen zijn in aanvullingen op de overeenkomsten overeengekomen dat zij de grond ook voor landbouw zouden gebruiken. Bij besluit van de voorzitter van de districtsraad kreeg verzoekster toestemming om landbouwactiviteiten te verrichten. In de controleverslagen van 2008 en 2009 staat dat de grond waarop de concessie betrekking had uitsluitend voor landbouw is gebruikt en niet voor aquacultuur. In de verkoopseizoenen 2007-2014 heeft verzoekster voor elk jaar betalingsverzoeken ingediend voor verschillende arealen, door in 2007 steun aan te vragen in het kader van verschillende toeslagen. Verweerster heeft de steunbetalingen toegekend. In 2015 is de steun afgewezen, vanwege een nieuwe wet die bepaalt dat geen landbouwsteun wordt toegekend voor grond waar zich voorheen aquavoorzieningen bevonden. In 2015-2017 heeft de dienst voor fraudebestrijding naar aanleiding van de nationale anti-corruptiedienst een inspectie op de documentatie van verweerster uitgevoerd om na te gaan op welke wijze de steun van 2007-2014 was toegekend. Het controleorgaan kwam tot de conclusie dat verzoekster niet voldeed aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voor rechtstreekse betalingen, aangezien met de ingediende documenten wel was aangetoond dat de grond voor landbouw werd gebruikt, maar niet dat de gebruikscategorie was gewijzigd van aquacultuurvoorziening naar productieve landbouwgrond/bouwland. Na deze controle heeft verweerster de voor 2007-2014 ingediende aanvragen tot betaling opnieuw onderzocht, en heeft zij de aanvragen tot betaling uit hoofde van de areaalgebonden steunregeling voor elk verkoopseizoen afgewezen en in elk besluit tot afwijzing de verschuldigde bedragen vastgesteld.

C-304/19:

Verzoekster richt zich voornamelijk op aquacultuur en daarnaast onder meer op de teelt van granen, peulvruchten, oliehoudende zaden, rijst, groenten en bijkomende activiteiten voor de gewasproductie. Verzoekster heeft een concessieovereenkomst waarmee de grond als visgrond gebruikt mag worden. Partijen zijn overeengekomen dat de concessiehouder vis-landbouwrotatie toepast. Verzoekster heeft een verzoek tot financiële steun aangevraagd voor landbouwgrond, dat is afgewezen wegens het ontbreken van een bewijsstuk overeenkomstig het Landbouwregister, en strijdigheid met de nationale wet.

 

Overweging:

In beide zaken twijfelt de verwijzende rechter of de wijze waarop de arealen feitelijk door de landbouwer worden gebruikt in aanmerking moet worden genomen, of dat daarentegen rekening moet worden gehouden met de kenmerken van de arealen zoals vastgesteld in de administratieve registers zijn bekendgemaakt of in de documenten waarmee de landbouwer het gebruiksrecht aantoont ten aanzien van de grond waarvoor een aanvraag tot betaling is ingediend, en de overeenstemming van het gebruik van deze grond met de voornoemde kenmerken.

 

Prejudiciële vraag C-294/19:

Moeten artikel 2 [en] artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, en artikel 2 van verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling volgens welke in een situatie als in het hoofdgeding landbouwers van betaling van de [toeslag]rechten worden uitgesloten op de grond dat aquacultuurvoorzieningen die als bouwland worden gebruikt geen „landbouwgrond” in de zin van artikel 2 van verordening nr. 1120/2009 vormen, omdat zij niet worden aangemerkt als subsidiabele grond in de zin van artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 73/2009?

 

Prejudiciële vraag C-304/19:

Moeten artikel 4, lid 1, onder b), c), e) en f), artikel 10, artikel 21, lid 1, en artikel 32, leden 1 tot en met 5, van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan in omstandigheden zoals in het hoofdgeding een landbouwer van het recht op subsidie is uitgesloten op grond dat visgronden die als bouwland worden gebruikt, geen „landbouwareaal” vormen in de zin van artikel 4 van de verordening?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-422/13; C-684/13

Specifiek beleidsterrein: LNV