C-295/18 Mediterranean Shipping Company (Portugal) - Agentes de Navegação
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 25 juni 2018 Schriftelijke opmerkingen: 11 augustus 2018 Trefwoorden: banken; betalingsdiensten Onderwerp: - Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, tot wijziging van de richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van richtlijn 97/5/EG; Feiten: Appellante (Mediterranean Shipping Company, hierna: MSC) is houder van een bankrekening bij geïntimideerde (Banco Comercial, hierna: bank). Bij de interne controles in 2014 ontdekte MSC dat er – d.m.v. automatische afschrijvingen - bedragen van haar bankrekening werden gedebiteerd ten gunste van een derde vennootschap (Indaqua) waarmee zij geen relatie had. MSC heeft een hoge omzet, waardoor de automatische afschrijvingen tot 17.11.2014 onopgemerkt bleven. Indaqua’s bank was CGD. De bank verzocht CGD om een kopie van de automatische-incasso-opdracht, en stelde toen vast dat de opdracht niet was ondertekend door MSC, maar door de venootschap Maritex. De fout lag in een verschil tussen het vermelde bankrekeningnummer en het bankidentificatienummer. De bank gaf vervolgens opdracht tot terugstorting van de bedragen die waren gedebiteerd in de 13 voorgaande maanden (oktober 2013-december 2014. MSC stelde vast dat in de periode mei 2010-september 2013 automatische afschrijvingen waren verricht ten belope van €8.226,03 en verzocht om terugbetaling hiervan. De vordering werd door de rechter in eerste aanleg afgewezen, en bijgevolg was de bank vrij van de verplichting om enig bedrag te betalen. Daarop stelde MSC het onderhavige hoger beroep in bij de verwijzende rechter. Volgens MSC is deze situatie het gevolg van een ernstige fout van de bank. De bank stelt daarentegen dat hij de wettelijke 13 maanden reeds heeft teruggestort en verder geen andere verplichtingen heeft. Ook stelt de bank dat de schuld bij CGD en MSC zou liggen. CGD is in het bezit geweest van de automatische-incasso-opdracht en heeft op basis daarvan de bedragen geïnd. MSC heeft de geleden schade zelf vergroot door haar bankafschriften niet te controleren. CGD wees ten slotte elke verantwoordelijkheid van de hand en legt de schuld bij Maritex en de bank. Overweging: In deze zaak moet worden bepaald of een door een derde verstrekte opdracht voor de debitering van een rekening waarvan de betrokken vennootschap de houder is, een opdracht tot automatische incasso vormt. Bij een bevestigend antwoord dient tevens te worden bepaald of de vennootschap die de houder van de rekening is kan worden beschouwd als een “betalingsdienstgebruiker”. Prejudiciële vragen: 1. Moet artikel 2 van richtlijn 2007/64/EG aldus worden uitgelegd dat de uitvoering van een door een derde partij verstrekte opdracht tot het verrichten van automatische afschrijvingen van een rekening waarvan zij niet de houder is en waarvan de houder met de betreffende kredietinstelling noch een overeenkomst betreffende een eenmalige betalingstransactie, noch een raamovereenkomst voor betaaldiensten heeft gesloten, valt binnen de in dit artikel gedefinieerde werkingssfeer van die richtlijn? 2. Kan, in geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, de rekeninghouder in die omstandigheden worden aangemerkt als een betalingsdienstgebruiker in de zin van artikel 58 van die richtlijn? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: / Specifiek beleidsterrein: FIN