C-295/20 Sanresa

Contentverzamelaar

C-295/20 Sanresa

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 augustus 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     12 oktober 2020

Trefwoorden : aanbesteding; overheidsopdrachten; afvalstoffen;

Onderwerp :

-           Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG;

-           Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen;

 

Feiten:

Op 07-10-2018 heeft de afdeling Milieubescherming van het Litouwse ministerie van Milieu (verweerster) een openbare internationale aanbestedingsprocedure uitgeschreven voor diensten inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen. Sanresa (verzoekster) had zich hiervoor ingeschreven; zij zou gezamenlijk optreden met Ekometrija en Palemono en zij zou beroep doen op twee onderaannemers. Uiteindelijk heeft verweerster besloten tot afwijzing van de inschrijving van verzoekster omdat de onderaannemers van verzoekster geen toestemming hadden om de internationale overbrenging van afvalstoffen uit te voeren. Verzoekster maakte bezwaar, welke werd afgewezen door verweerster. Verzoekster stelt dat zij voldeed aan de kwalificatievereisten overeenkomstig de aanbestedingsvoorwaarden; er was namelijk geen vereiste in opgenomen om een toestemming voor internationale overbrenging van afvalstoffen bij de inschrijving te voegen. Zowel het daarop ingestelde beroep als het hoger beroep van verzoekster werden verworpen. Verzoekster heeft uiteindelijk cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

 

Overweging:

Volgens de verwijzende kamer betreft de cruciale rechtsvraag of hier sprake is van een vereiste inzake het recht van dienstverrichters van uitoefening van een activiteit dan wel een vereiste voor de uitvoering van de overheidsopdracht. Het antwoord op deze vraag vormt de basis voor de evaluatie van de rechtmatigheid van het besluit van de aanbestedende dienst om verzoeksters inschrijving af te wijzen. Indien wordt beslist dat het moet worden geclassificeerd als een vereiste voor dienstverrichters om te beschikken over het recht van uitoefening van een activiteit, roept dit aanvullende vragen op met betrekking tot de beoordeling van de capaciteit van dienstverrichters. De verwijzende kamer heeft ten slotte ook vragen omtrent de aanbestedingsvoorwaarden waarin het voorwerp van de aanbestedingsprocedure wordt gedefinieerd en omtrent enkele bepalingen van de technische specificaties.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moeten artikel 18, lid 2, artikel 56, lid 1, eerste alinea, onder b), en tweede alinea, artikel 58, lid 1, eerste alinea, onder a), en artikel 58, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2014/24 en de artikelen 3 tot en met 6 en andere bepalingen van verordening nr. 1013/2006 (samen of afzonderlijk beschouwd, maar zonder beperking hiertoe) aldus worden uitgelegd dat een aan een ondernemer verleende toestemming die noodzakelijk is voor het overbrengen van afvalstoffen van een lidstaat van de Europese Unie naar een andere, moet worden geclassificeerd als een vereiste voor de uitvoering van een overheidsopdracht voor diensten en niet als een vereiste met betrekking tot het recht van uitoefening van een activiteit?

2. Indien de bovenbedoelde toestemming om afvalstoffen over te brengen moet worden beschouwd als een criterium voor de selectie van de dienstverrichter (geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen), moeten de beginselen van transparantie en eerlijke mededinging, zoals vastgesteld in artikel 18, lid 1, eerste en tweede alinea, artikel 58, lid 1, eerste alinea, onder a), en artikel 58, lid 2, tweede alinea, van richtlijn 2014/24, en de beginselen van vrij verkeer van personen, goederen en diensten, zoals verankerd in artikel 26, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en de artikelen 7 tot en met 9 van verordening nr. 1013/2006 (samen of afzonderlijk beschouwd, maar zonder beperking hiertoe) dan aldus worden uitgelegd en toegepast dat de voorwaarden voor de openbare aanbesteding van afvalbeheerdiensten, met name wat betreft de uiterste datum voor ontvangst van de inschrijvingen, ten aanzien van binnenlandse of buitenlandse dienstverrichters die afvalstoffen over de grenzen van de lidstaten van de Europese Unie willen overbrengen, voorwaarden moeten scheppen die hun onbeperkte deelname aan dergelijke aanbestedingsprocedures mogelijk maken, en dat zij onder meer de bovenbedoelde toestemming moeten kunnen overleggen indien deze op een latere datum is verleend dan de uiterste datum voor ontvangst van de inschrijvingen?

3. Indien de bovenbedoelde toestemming om afvalstoffen over te brengen in overeenstemming met de artikelen 49 en 70 van richtlijn 2014/24 en bijlage V, deel C, punt 17, bij deze richtlijn moet worden beschouwd als een vereiste voor de uitvoering van een overheidsopdracht, moeten de aanbestedingsbeginselen, zoals vastgesteld in artikel 18 van richtlijn 2014/24, en de algemene procedure voor de gunning van opdrachten, zoals vastgesteld in artikel 56 van die richtlijn, dan aldus worden uitgelegd dat bij openbareaanbestedingsprocedures de inschrijving van een deelnemer die de toestemming niet heeft overgelegd, niet mag worden afgewezen?

4. Moeten artikel 18, artikel 56, lid 1, eerste alinea, onder b), artikel 58, lid 1, eerste alinea, onder a), en artikel 58, lid 2, van richtlijn 2014/24 aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen nationale wetgeving op grond waarvan aanbestedende diensten het recht hebben vooraf in de aanbestedingsstukken van een overheidsopdracht een evaluatieprocedure voor inschrijvingen vast te stellen volgens welke het recht van dienstverrichters om een activiteit uit te oefenen (geschiktheid om de beroepsactiviteit uit te oefenen) gedeeltelijk of helemaal niet zal worden geverifieerd, ook al is dit recht een voorwaarde voor de rechtmatige uitvoering van de overheidsopdracht en zijn de  aanbestedende diensten mogelijk vooraf op de hoogte van de noodzaak van dit recht?

5. Moeten artikel 18 en artikel 42, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2014/24 en artikel 2, punt 35, en de artikelen 5 en 17 van verordening nr. 1013/2006, evenals andere bepalingen van die verordening, aldus worden uitgelegd dat aanbestedende diensten bij de aanbesteding van afvalbeheerdiensten dergelijke diensten enkel op rechtmatige wijze kunnen aanbesteden wanneer zij in de aanbestedingsstukken van de overheidsopdracht de kwantiteit en samenstelling van de afvalstoffen en andere belangrijke voorwaarden voor de uitvoering van de opdracht (zoals verpakking) duidelijk en nauwkeurig  definiëren?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-336/12, C-27/15; Commissie / Nederland C-368/10;

Specifiek beleidsterrein: BZK; EZK; IenW