C-296/13 RWE

Contentverzamelaar

C-296/13 RWE

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 juli 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   27 juli 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   27 augustus 2013
Trefwoorden: openbaarheid; milieu

Onderwerp:
- Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998 (namens de EG gesloten bij besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005, Pb L 124, blz. 1),
- Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van richtlijn 90/313/EEG van de Raad (Pb L 41, blz. 26)

Verzoekster vraagt de Beierse overheid om toegang tot informatie over de voorbereiding en vaststelling in 2011 van de gewijzigde Atoomwet maar dat verzoek wordt afgewezen. Verzoekster gaat in beroep omdat het verzoek zonder weigeringsgronden is afgedaan zoals vereist in de Bei wet inzake toegang tot milieu-informatie.

De verwijzende DUI rechter concludeert dat het antwoord op de vraag of hier sprake is van een wettelijke eis tot het verstrekken van informatie afhangt van de beoordeling of de betreffende instanties ‘overheidsinstantie’ zijn in de zin van RL 2003/4. Het moeten dan bestuurlijke overheden zijn. Wetgevende organen vallen daar niet onder. De Bei regeling wordt echter ‘de instantie waarop een informatieplicht rust’ anders ingevuld dan volgens de RL voor LS toegestaan en het begrip overheidsinstantie uit de Bei regeling komt niet overeen met de definitie van de RL. Hij toetst ook aan het Verdrag van Aarhus en ziet dat het DUI begrip overheidsinstantie ook ruimer is dan in het Verdrag.
In het DUI recht is afwijzing van een verzoek om openbaarmaking regel indien dit afbreuk doet aan het vertrouwelijk karakter van de gegevens, tenzij openbaar belang zwaarder weegt. De rechter vraagt zich dan ook af of onderhavig verzoek als onredelijk kan worden bestempeld gezien de vertrouwelijkheid van de betreffende gegevens. Hij stelt de volgende tweevragen aan het HvJEU:
1) In hoeverre vallen de ministeries en staatskanselarijen van de deelstaten bij hun werkzaamheden in de Bondsraad, gelet op artikel 51, lid 1, van de Duitse Grondwet en artikel 8 van Protocol (nr. 1) bij het Verdrag van Lissabon betreffende de rol van de [nationale] parlementen in de Europese Unie van 13 december 2007, als wetgevingsorganen ook na de beëindiging van de wetgevingsprocedure buiten het bereik van richtlijn 2003/4/EG?
2) Indien zij, al ware het slechts gedeeltelijk, binnen het bereik van de richtlijn als bedoeld in de eerste vraag vallen: In hoeverre is het met betrekking tot informatie die door wetgevende organen aan de ministeries en staatskanselarijen van de deelstaten in verband met hun werkzaamheden in de Bondsraad wordt verstrekt en die is aangemerkt als geheim, vertrouwelijk, gerubriceerd of anderszins niet voor het publiek bestemd, zo dat
a) een verzoek om toegang kennelijk onredelijk in de zin van artikel 4, lid 1, sub b, van richtlijn 2003/4/EG is?
b) het vertrouwelijke karakter van handelingen van overheidsinstanties bij wet is voorzien in de zin van artikel 4, lid 2, sub a, van richtlijn 2003/4/EG?
c) ervan moet worden uitgegaan dat de gronden voor weigering in artikel 4 van richtlijn 2003/4/EG uitputtend zijn geregeld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-204/09 Flachglas Torgau
Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten