C-297/14 Hobohm

Contentverzamelaar

C-297/14 Hobohm

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   5 augustus 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   22 augustus 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   22 september 2014
Trefwoorden: EEX; consumentenbescherming

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Pb L 12, blz. 1)

Verzoeker Rüdiger Hobohm (DUI) tekent met zijn echtgenote in mei 2005 een optiecontract voor aankoop van een vakantiewoning in SPA, na bemiddeling door verweerder twee (Kampik Immoblilien). In juni 2006 wordt het koopcontract getekend. De prospectus voor de woningen heeft hij in DUI via internet verworven. De woning komt in een nog aan te leggen vakantiepark en zal worden gebouwd door een DUI principaal. Na betaling van de eerste twee termijnen raakt verkoopster in 2008 in economische problemen. Verweerder twee biedt aan ervoor te zorgen dat de woning wordt afgebouwd. Verzoeker en echtgenote reizen naar SPA en bezorgen verweerder twee een notariële volmacht om hun belangen te behartigen. Verzoeker stelt verweerder twee een cheque aan toonder ter hand voor de derde betalingstermijn, die wordt verzilverd. Daarna betaalt verzoeker nog een bedrag (€ 1.448,72) aan verweerder twee dat nodig zou zijn voor aflossing van de hypotheek, maar die aflossing heeft niet plaatsgevonden.
De aan verweerder twee toegekende volmacht wordt dan door verzoeker herroepen en hij vordert van verweerders terugbetaling van de voldane termijnen. Het geadieerde Landgericht verklaart de vordering niet ontvankelijk wegens territoriale onbevoegdheid. Verzoekers beroep wordt afgewezen. De zaak ligt nu voor Revision bij de verwijzende rechter.

De verwijzende DUI rechter (Bundesgerichtshof) is het met het Landgericht eens dat het hier een consumentenovereenkomst betreft in de zin van Vo. 44/2001. Hij ziet eveneens dat het eerste alternatief van artikel 15, lid 1, sub c van de Vo. hier niet van toepassing is aangezien de wederpartij van verzoeker zijn beroepsactiviteit uitsluitend in SPA ontplooit. De door verweerders gevoerde ‘gerichte’ reclame in 2005 doet daar niet aan af. Of de vordering van verzoeker ontvankelijk is hangt af van het antwoord op zijn hieronder aan het HvJEU voorgelegde vraag:
„Kan een consument op basis van de als tweede genoemde situatie in artikel 15, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1), gelezen in samenhang met de als tweede genoemde situatie in artikel 16, lid 1, ervan, bij het gerecht van zijn woonplaats een vordering instellen tegen zijn medecontractant, die in een andere lidstaat van de Europese Unie een commerciële of beroepsactiviteit ontplooit, wanneer de overeenkomst die aan de vordering ten grondslag ligt weliswaar niet rechtstreeks betrekking heeft op een dergelijke activiteit van de medecontractant die gericht is op de woonstaat van de consument, maar wel strekt tot de verwezenlijking van het economische resultaat dat werd beoogd met een tussen de partijen voordien gesloten en reeds afgewikkelde andere overeenkomst, waarop de bovengenoemde bepalingen van toepassing zijn?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-585/08 en C-144/09 Pammer en Hotel Alpenhof; C-190/11 Mühlleitner; C-218/12 Emrek
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten