C-298/15 Borta

Contentverzamelaar

C-298/15 Borta

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   6 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   23 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   23 september 2015
Trefwoorden: overheidsopdrachten

Onderwerp
- Verordening (EU) nr. 1336/2013 van de Commissie van 13 december 2013 tot wijziging van de Rln 2004/17/EG (enz) wat betreft de toepassingsdrempels inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten (Pb L 335 van 14.12.2013, blz. 1);
- Richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (Pb L 209 van 24.7.1992, blz. 1);
- Richtlijn 2004/17/EG van het EP en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (Pb L 134, blz. 1)

Klaipéda Nationale Zeehavenautoriteit (verweerster, een staatsbedrijf) schrijft een openbare aanbesteding uit voor herstel van kades. Als kwalificatie-eis aan de beroepsbekwaamheid van deelnemers is gesteld dat over de afgelopen vijf jaar (over zoveel korter als de inschrijving is) ten minste een bepaalde omzet moet zijn behaald. In geval de inschrijving een nieuwe combinatie is moet door minstens één lid van de combinatie aan die voorwaarde worden voldaan of door alle deelnemers gezamenlijk. In april 2014 wordt deze voorwaarde verder uitgewerkt, zodanig dat combinaties moeten specificeren in percentages hoe de onderlinge verdeling van de diensten zal zijn. Dit zal bindend zijn voor de deelnemers aan de combinatie, en geen verplichtingen meebrengen voor de klant. Verzoekster maakt bezwaar tegen de aanvullende verplichting. Verweerster willigt het bezwaar deels in maar verzoekster neemt daar geen genoegen mee, dient weer bezwaar in dat wordt afgewezen, waarna zij in beroep gaat bij de Rb van Klaipéda, maar haar eis wordt zowel door de Rb als door het Gerechtshof van Litouwen verworpen omdat de nadere uitwerking (die geen wijziging is) volgens de LIT regelgeving is toegestaan. Meegewogen is dat verzoekster de duurste offerte heeft ingediend zodat de opdracht niet aan haar zou zijn gegund. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

De verwijzende LIT cassatierechter besluit dat hier sprake is van een rechtsvraag die verband houdt met de bescherming van het algemeen belang. Hij is in dat geval bevoegd buiten de omvang van het cassatieberoep te treden. Hij stelt vast dat het HvJEU bevoegd is te oordelen gezien het grensover-schrijdende aspect. Vraag is of de litigieuze LIT regelgeving verenigbaar is met RL 2004/17. Ambtshalve twijfelt hij daaraan zodat hij zich genoodzaakt ziet de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:
1. Moeten de artikelen 37, 38, 53 en 54 van richtlijn 2004/17 samen of afzonderlijk (maar zonder beperking tot de voornoemde bepalingen) aldus worden begrepen en uitgelegd dat:
a) zij in de weg staan aan een nationale regel krachtens welke, in het geval onderaannemers worden uitgenodigd bij de uitvoering van werken, het hoofdgedeelte van het werk dat als zodanig is aangewezen door de aanbestedende dienst, door de leverancier moet worden uitgevoerd?
b) zij in de weg staan aan een regeling die in de aanbestedingsstukken is vastgesteld met betrekking tot het combineren van de beroepsbekwaamheid van leveranciers, zoals die welke door de aanbestedende dienst in het betwiste bestek is vastgesteld, die vereist dat het gedeelte dat de beroepsbekwaamheid van de betreffende entiteit (een combinantlid) vertegenwoordigt, moet overeenkomen met het specifieke gedeelte van het werk dat hij daadwerkelijk op grond van de overheidsopdracht zal uitvoeren?
2. Moeten de artikelen 10, 46 en 47 van richtlijn 2004/17 samen of afzonderlijk (maar zonder beperking tot deze bepalingen) aldus worden begrepen en uitgelegd dat:
a) het beginsel van gelijke behandeling van leveranciers en het transparantiebeginsel niet worden geschonden in het geval de aanbestedende dienst:
– in eerste instantie in de aanbestedingsstukken voorziet in een algemene mogelijkheid tot het combineren van de beroepsbekwaamheid van leveranciers, maar niet formuleert hoe aan deze mogelijkheid uitvoering moet worden gegeven;
– vervolgens in de loop van de aanbestedingsprocedure de vereisten op grond waarvan de kwalificaties van leveranciers wordt beoordeeld nader formuleert door bepaalde beperkingen op te leggen met betrekking tot het combineren van de beroepsbekwaamheden van leveranciers;
– vanwege deze nadere bepaling van de inhoud van de aan de kwalificaties gestelde vereisten, de uiterste termijn voor het indienen van inschrijvingen verlengt en deze verlenging aankondigt in het Publicatieblad?
b) een beperking die wordt gesteld aan het combineren van de beroepsbekwaamheden van leveranciers niet duidelijk op voorhand behoeft te worden aangegeven indien een dergelijke beperking op grond van de bijzondere aard van de activiteiten van de aanbestedende dienst en de bijzondere kenmerken van de overheidsopdracht voorspelbaar en te rechtvaardigen is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-159/11 Azienda Sanitaria Locale di Lecce; C-234/14 Ostas celtnieks(lopende zaak);
Specifiek beleidsterrein: EZ mede BZK

Gerelateerde documenten