C-298/22 Banco BPNBIC Portugues e.a. 

Contentverzamelaar

C-298/22 Banco BPNBIC Portugues e.a. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    4 juli 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    20 augustus 2022

Trefwoorden: mededingingsbeperkende maatregelen, uitwisseling informatie, marktconcentratie, krediet

Onderwerp: Artikel 101 VWEU

Feiten:

In het kader van een administratieve inbreukprocedure heeft de Portugese mededingingsautoriteit elk van de bedoelde entiteiten een administratieve inbreuk verweten, zoals omschreven en strafbaar gesteld bij artikel 9 van de mededingingswet, artikel 101 VWEU en de artikelen 68 en 69 van de mededingingswet, en aan elk van hen een boete opgelegd. Daar verzoeksters geen genoegen konden nemen met het jegens hen genomen boetebesluit, hebben zij beroep tot nietigverklaring ingesteld bij de Portugese rechter voor mededinging, regulering en toezicht. Tussen 2002 en 2013 hebben de bedoelde entiteiten niet-openbare of moeilijk toegankelijke of te systematiseren strategische informatie uitgewisseld. Deze informatie stond los van de informatie die kredietinstellingen verstrekken ter nakoming van hun verplichtingen tot informatie en transparantie inzake reclame voor hun financiële producten en diensten, alsook ter nakoming van hun minimale informatieverplichtingen bij het onderhandelen over en het sluiten van kredietovereenkomsten en tijdens de looptijd ervan. Het feit dat de activiteiten van de bedoelde kredietinstellingen het gehele nationale grondgebied bestrijken, kan de markttoegang van nieuwkomers uit andere lidstaten belemmeren, in het bijzonder wat betreft de retailbankmarkt. De commerciële informatie werd tussen verzoeksters binnen besloten kring uitgewisseld, zodat een nieuwkomer die geen deel uitmaakte van die kring, nadeel ondervond door een informatieachterstand. Op het gebied van transparantie heeft deze uitwisseling niet geleid tot vastgestelde mededingingsbevorderende effecten die de consument ten goede zijn gekomen.

Overweging:

Tussen de partijen in het hoofdgeding bestaat onenigheid over de juridische kwalificatie van de feiten als een restrictie met mededingingsbeperkende strekking. Verzoeksters betwisten deze kwalificatie. Zij zijn van mening dat de uitwisseling van informatie niet kan worden geacht in voldoende mate schadelijk voor de mededinging te zijn. De aard van de uitgewisselde informatie (gevoelig en strategisch), de duur van de uitwisseling (van 2002 tot en met 2013), de betrekkelijke mate van marktconcentratie (zes kredietinstellingen zijn goed voor een marktaandeel van meer dan 80 %) en de relevantie van de uitgewisselde commerciële variabelen (huidige en toekomstige prijzen en productievolumes) doen vermoeden dat de uitwisseling ertoe heeft bijgedragen dat de commerciële druk is afgenomen en dat onzekerheden over het strategisch gedrag van concurrenten zijn verminderd, hetgeen neerkomt op een informele afspraak met mededingingsbeperkende gevolgen. Aangezien uit de geraadpleegde rechtspraak van het Hof over de begrippen „restrictie met mededingingsbeperkende strekking” en „restrictie met mededingingsbeperkende gevolgen” echter blijkt dat er geen precedent voorhanden is met betrekking tot de uitwisseling van standalone informatie en er aan deze rechtspraak geen rechtstreekse aanwijzingen kunnen worden ontleend die nuttig zijn voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie (informele afspraak tussen kredietinstellingen die door uitwisseling van informatie een praktische samenwerking tot stand brengen), is het onderhavige verzoek relevant.

Prejudiciële vragen:

I. Staat artikel 101 VWEU (oud artikel 81 EG) er aan in de weg dat een grootschalige maandelijkse uitwisseling van informatie tussen concurrenten over de handelsvoorwaarden (met name de kredietspreads en de huidige en toekomstige risicovariabelen), alsook over de (maandelijkse, geïndividualiseerde en uitgesplitste) productiecijfers met betrekking tot het aanbod van woning-, bedrijfs- en consumentenkredieten, welke op regelmatige en wederzijdse basis werden uitgewisseld in de retailbanksector in de context van een geconcentreerde markt met toegangsbelemmeringen, hetgeen de markttransparantie op kunstmatige wijze heeft doen toenemen en de onzekerheden over het strategische gedrag van concurrenten heeft doen afnemen, wordt gekwalificeerd als mededingingsbeperkend?

II. Zo ja, staat artikel 101 VWEU in de weg aan een dergelijke kwalificatie wanneer als gevolg van deze uitwisseling van informatie geen efficiëntieverbeteringen en ambivalente of gunstige gevolgen vanuit mededingingsoogpunt zijn vastgesteld of zijn kunnen worden geïdentificeerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Budapest Bank e.a. (C-228/18), CB/Commissie (C-67/13 P), T-Mobile Netherlands e.a. (C-8/08), en Scania e.a./Commissie (T-799/17)

Specifiek beleidsterrein: EZK

Gerelateerde documenten