C-3/14 Polska Telefonia Cyfrowa

Contentverzamelaar

C-3/14 Polska Telefonia Cyfrowa

Prejudiciƫle hofzaak

T
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

ermijnen: Motivering departement:   28 februari 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   14 maart 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   14 april 2014
Trefwoorden: interne markt; telecommunucatie

Onderwerp
- VEU artikel 4 lid 3 (interne markt)
- VWEU artikel 288 (rechtshandelingen van de EU)
- Richtlijn 2002/21/EG (kaderrichtlijn) (Pb L 108, blz. 33);
- Richtlijn 2002/22/EG (universeledienstrichtlijn) (Pb L 108, blz. 51

Verzoekster is een telefoonmaatschappij. Verweerder is de directeur van de dienst voor elektronische communicatie. Verweerder heeft op verzoek van de andere telefoonmaatschappij in de procedure, Telefonia Dialog (TD) bij besluit van 19 december 2008 de beginselen van de facturering en samenwerking in het kader van de verlening van toegang aan de gebruikers van het netwerk van verzoekster tot de via het netwerk van TD verstrekte intelligente netwerkdiensten gewijzigd omdat de wijziging volgens TD niet binnen de door de directeur bij besluit van 1 oktober 2006 vastgestelde termijn heeft plaatsgevonden. Verzoekster gaat tegen dat besluit in beroep en wordt door het regionaal gerecht te Warschau in het gelijk gesteld omdat de directeur geen consolidatieprocedure in de zin van artikel 7, lid 3, van RL 2002/21 heeft gehouden. De regionale rechter acht deze omissie van invloed op de handel tussen de EULS die gebruik maken van de door verzoekster verstrekte roamingdiensten. Zowel de directeur als TD gaan in hoger beroep tegen die beslissing maar zij worden in het ongelijk gesteld omdat voor de door de directeur vastgestelde besluiten op grond van de POL wet (tot omzetting van RL 2002/19) een consolidatieprocedure verplicht is. Ook bevestigt hij de mogelijke invloed op het handelsverkeer met andere EULS. De directeur gaat tegen dat oordeel in cassatieberoep omdat hij van mening is dat sprake is van schending van RL 2002/21 en door onjuiste uitlegging van het besluit van de directeur betreffende de invloed op de handel met EULS. Een consolidatieprocedure zou in zijn visie enkel noodzakelijk zijn als sprake is van wezenlijke invloed op intracommunautaire handel.
Ook TD gaat in cassatie wegens schending van RL 2002/21 aangezien de POL wet in strijd met die RL voorschrijft dat een consolidatieprocedure noodzakelijk is bij een geschil tussen telecommunicatiebedrijven.

Om het geschil te kunnen beslechten vindt de verwijzende POL cassatierechter het noodzakelijk de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:
1. Moet artikel 7, lid 3, van richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33) juncto artikel 28 van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51) aldus worden uitgelegd dat elke maatregel die door de nationale regelgevende instantie wordt genomen krachtens de uit artikel 28 van richtlijn 2002/22 voortvloeiende verplichting, van invloed is op de handel tussen de lidstaten zodra daarbij eindgebruikers uit andere lidstaten de toegang tot niet-geografische nummers op het grondgebied van deze lidstaat mogelijk kan worden gemaakt?
2. Moet artikel 7, lid 3, juncto de artikelen 6 en 20 van richtlijn 2002/21 aldus worden uitgelegd dat de nationale regelgevende instantie, als zij beslist over geschillen tussen ondernemingen die elektronischecommunicatienetwerken of -diensten aanbieden die betrekking hebben op de nakoming van de uit artikel 28 van richtlijn 2002/22 voortvloeiende verplichting door een van deze ondernemingen, geen consolidatieprocedure mag houden, zelfs niet als de maatregel van invloed is op de handel tussen de lidstaten en het nationale recht de nationale regelgevende instantie verplicht steeds een consolidatieprocedure te houden als de maatregel van invloed kan zijn op deze handel?
3. Ingeval vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Moet artikel 7, lid 3, juncto de artikelen 6 en 20 van richtlijn 2002/21 juncto artikel 288 VWEU en artikel 4, lid 3, VEU aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter verplicht is de voorschriften van het nationale recht buiten toepassing te laten die de nationale regelgevende instantie verplichten steeds een consolidatieprocedure te houden als de door haar genomen maatregel van invloed kan zijn op de handel tussen de lidstaten?    

Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten