C-30/19 Braathens Regional Aviation

Contentverzamelaar

C-30/19 Braathens Regional Aviation

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

 

Termijnen: Motivering departement: 6 maart 2019
Schriftelijke opmerkingen: 20 april 2019

Trefwoorden : discriminatie; procesrecht

Onderwerp :

- Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming;

 

Feiten:

In juli 2015 had PAG een plaats gereserveerd op een vlucht tussen Landvetter en Stockholm (luchtvaartmaatschappij: BRA). Nadat het vliegtuig naar buiten was getaxied om op te stijgen, heeft de gezagvoerder beslist dat PAG en een andere passagier een extra veiligheidscontrole dienden te ondergaan voordat het vliegtuig kon vertrekken. Die controle is uitgevoerd. Daarop heeft de gezagvoerder beslist dat PAG en de andere passagier uit het vliegtuig moesten worden verwijderd. Het vliegtuig is naar buiten getaxied en is opgestegen zonder PAG. De ombudsman tegen discriminatie (hierna: DO) heeft een procedure ingeleid tegen BRA en gevorderd dat deze zou worden veroordeeld om aan PAG een schadevergoeding wegens discriminatie te betalen (10.000,- SEK). PAG was in verband gebracht met een hem onbekende Arabische of islamitische passagier, waardoor hij een extra veiligheidscontrole moest ondergaan. BRA heeft PAG vanwege diens uiterlijk en etniciteit benadeeld door hem ongunstiger te behandelen dan andere passagiers in een vergelijkbare situatie (zouden) worden behandeld. BRA heeft ermee ingestemd PAG 10.000,- SEK te betalen, maar ontkende dat discriminatie had plaatsgevonden. De DO wenst o.a. dat voor recht wordt verklaard dat BRA PAG had gediscrimineerd. De tingsrätt (rechter in eerste aanleg) heeft de geldelijke vordering toegewezen, en verklaard dat niet-verplichte civiele zaken moeten worden beslecht zonder onderzoek ten gronde, indien met de vordering van de verzoeker is ingestemd. De DO stelde hoger beroep in tegen dit vonnis bij de hovrätt (rechter in tweede aanleg). De hovrätt heeft het hoger beroep van de DO verworpen. De DO vordert dat de Högsta domstol (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken) het Hof verzoekt om een prejudiciële beslissing, de beslissingen van de hovrätt en de tingsrätt vernietigt, en de zaak naar de tingsrätt terugverwijst met het oog op een onderzoek ten gronde van de vorderingen van de DO tot verkrijging van een verklaring voor recht, alsmede van de vordering tot het verrichten van een prestatie in verband met schadevergoeding wegens discriminatie. BRA heeft zich tegen de vorderingen van de DO verzet.

 

Overweging:

Aan welke vereisten moeten sancties op grond van artikel 15 van richtlijn 2000/43 voldoen in het licht van de verplichting die op de lidstaten rust om een doeltreffende voorziening in rechte voor een nationale rechter mogelijk te maken met het oog op het onderzoek van inbreuken die worden gemaakt op de door het Unierecht beschermde rechten en vrijheden van individuen (zie artikel 47 van het Handvest)? De vraag is of een rechter in een geding betreffende schadevergoeding – waarbij de verweerder met de vordering heeft ingestemd en daarom het gevorderde bedrag moet betalen – op verzoek van de persoon die zichzelf benadeeld acht, in staat moet zijn te onderzoeken of er sprake was van discriminatie, in dat geval als onderdeel van de rechtsbescherming tegen discriminatie. De vraag rijst voorts of het antwoord op de voorgaande vraag afhangt van het feit of de van discriminatie beschuldigde persoon al dan niet heeft erkend dat discriminatie heeft plaatsgevonden.

 

Prejudiciële vraag:

Is aan het in artikel 15 van richtlijn 2000/43/EG vastgestelde vereiste van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties enkel voldaan indien een lidstaat in een zaak betreffende een overtreding van een in die richtlijn neergelegd verbod waarin de benadeelde persoon schadevergoeding wegens discriminatie vordert, altijd onderzoekt of discriminatie heeft plaatsgevonden – indien daarom wordt verzocht door de benadeelde persoon – en in voorkomend geval voor recht verklaart dát discriminatie heeft plaatsgevonden, ongeacht of de van discriminatie beschuldigde persoon heeft erkend dat hij de benadeelde persoon gediscrimineerd heeft?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: /

Specifiek beleidsterrein: JenV

​​​​​​​

Gerelateerde documenten