C-30/21 Nemzeti Útdíjfizetési Szolgáltató   

Contentverzamelaar

C-30/21 Nemzeti Útdíjfizetési Szolgáltató   

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     12 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     26 april 2021

Trefwoorden : rechterlijke bevoegdheid;

Onderwerp :

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken;

Feiten:

In Hongarije wordt tol geheven op autosnelwegen, autowegen en hoofdwegen. Naast de basisheffing moet volgens de Hongaarse tolverordening een aanvullende heffing of naheffing worden betaald wanneer een motorvoertuig bij een controle niet over een geldig vignet beschikt. Verzoekster heeft de in Eggenfelden gevestigde UAI de opdracht gegeven en gemachtigd om de houders van motorvoertuigen die in Duitsland zijn geregistreerd en waarvoor de aanvullende heffing verschuldigd is, op te sporen en de vervangende tol te innen. Verweerder (houder van een voertuig met een Duits kenteken) reed voor een korte periode op een tolplichtige weg in Hongarije en kocht na ongeveer 15 tot 20 km een elektronisch tolvignet. UAI heeft verweerder verzocht om betaling van de vervangende tol en de gemaakte kosten. Nadat een reactie van verweerder was uitgebleven, werd hij met een tweede aanmaningsbrief gesommeerd tot betaling van een verhoogde naheffing. Met haar beroep vordert verzoekster thans het totaalbedrag van €260,76. Volgens haar is er sprake van een burgerlijk geschil. Dit blijkt ook uit het feit dat de relatie tussen verzoekster en de weggebruikers civielrechtelijk van aard is (door de aankoop van het vignet).

Overweging:

De verwijzende rechter moet in het kader van zijn toetsing of hij bevoegd is beslissen of de internationale bevoegdheid wordt geregeld door de bepalingen van verordening 1215/2012. In dit verband betwijfelt de verwijzende rechter ten zeerste of het onderhavige geding een burgerlijke zaak in de zin van artikel 1 van de verordening is, dan wel integendeel een publiekrechtelijk geschil betreft waarop de verordening niet van toepassing is. Het arrest in de zaak C-551/15 verschilt van de huidige casus in die zin dat in C-551/15 aan de weggebruiker een parkeerticket werd uitgereikt. Het begrip “burgerlijke en handelszaken” dient te worden uitgelegd aan de hand van het doel en het systeem van de verordening en aan de hand van de algemene beginselen die voortvloeien uit de nationale rechtsordes.

Prejudiciële vraag:

Moet artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken aldus worden uitgelegd dat een gerechtelijke procedure die door een staatsbedrijf wordt ingeleid ter invordering van een heffing van punitieve aard die wegens het ongeoorloofde gebruik van een tolplichtige weg is opgelegd aan een natuurlijke persoon die in een andere lidstaat woont, binnen de werkingssfeer van deze verordening valt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: 29/76; C-226/13, C-245/13 en C-247/13; C-551/15;

Specifiek beleidsterrein: JenV