C-300/19 Marclean Technologies

Contentverzamelaar

C-300/19 Marclean Technologies

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 29 juli 2019
Schriftelijke opmerkingen: 15 september 2019

Trefwoorden : collectief ontslag; arbeidsrecht

Onderwerp :

- Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag;

 

Feiten:

Verzoekster (UQ) is op 31.10.2016 in dienst getreden van verweerder (Marclean Technologies). Op 28.05.2018 werd UQ tijdelijk arbeidsongeschikt verklaard. Op 31.05.2018 werd UQ ontslagen; verweerder erkende dat het ontslag onrechtmatig was, waarna zij UQ een schadevergoeding betaalde. Op 11.06.2018 stelde UQ een vordering in tegen verweerder, waarin zij verzocht om nietigverklaring van het ontslag, of subsidiair om de onrechtmatigverklaring van dat ontslag. Tussen 31.05.2018 en 14.08.2018 verlieten in totaal zeven werknemers de onderneming en op 15.08.2018, toen verweerder al haar activiteiten staakte, vertrokken 29 personen (‘vrijwillig’) bij de onderneming; en op 16.08.2018 traden de betrokken werknemers in dienst van de onderneming Risk Steward. Omdat de rechter vragen had over de situatie, verzocht hij het INSS (nationaal instituut voor de sociale zekerheid) en UQ om informatie en documenten, waaruit hij afleidde dat alle werknemers die op 15.08.2018 “vrijwillig” ontslag hadden genomen de volgende dag in dienst waren genomen door de onderneming Risk Steward. Bijgevolg wordt aangenomen dat er een collectief ontslag heeft plaatsgevonden. Verzoekster constateert dat indien de termijn van 90 dagen aanvangt op de datum van haar ontslag, het aantal ontslagen de vastgestelde limiet overschrijdt en er bijgevolg sprake is van een collectief ontslag.

 

Overweging:

Opgehelderd dient te worden of de manier waarop de perioden van 30 en 90 dagen moeten worden berekend, moet worden uitgelegd op de wijze waarop dat in de Spaanse rechtspraak gebeurt. De tweede prejudiciële vraag vloeit voort uit de eerste, aangezien volgens het ET (wetgevend besluit inzake het werknemersstatuut) beëindigingen die plaatsvinden na die welke in het geding aan de orde is slechts kunnen worden meegeteld indien is vastgesteld dat de onderneming in strijd met de wet heeft gehandeld; in de richtlijn wordt echter nergens naar een dergelijke beoordeling verwezen. Met de derde vraag, ten slotte, wenst de verwijzende rechter te vernemen of de 30 of 90 dagen vóór of na het individuele ontslag moeten vallen, dan wel of een deel ervan vóór dat ontslag kan vallen en een deel erna, zonder de in de richtlijn vastgestelde periode te overschrijden.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59/EG van de Raad betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag aldus worden uitgelegd dat de referentieperiode van 30 of 90 dagen die is vastgesteld om te bepalen of er sprake is van collectief ontslag, altijd dient te worden berekend met de datum van het individuele ontslag dat in het geding aan de orde is als einddatum?

2. Kan artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59/EG van de Raad betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag aldus worden uitgelegd dat de referentieperiode van 30 of 90 dagen die is vastgesteld om te bepalen of er sprake is van collectief ontslag, kan worden berekend vanaf de datum van het individuele ontslag dat in het geding aan de orde is, zonder dat de beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die na die datum hebben plaatsgevonden noodzakelijkerwijs in strijd met de wet worden verklaard?

3. Laten de referentieperioden van artikel 1, lid 1, onder a), i) en ii), van richtlijn 98/59/EG van de Raad betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag de uitlegging toe dat ontslagen en beëindigingen van arbeidsovereenkomsten die hebben plaatsgevonden binnen een periode van 30 of 90 dagen waarbinnen het in het geding aan de orde zijnde ontslag valt, worden meegeteld?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-392/13; C-422/14;

Specifiek beleidsterrein: SZW;