C-302/18 X

Contentverzamelaar

C-302/18 X

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    27 juni 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    13 augustus 2018

Trefwoorden: migratie; status van langdurig ingezetene

Onderwerp:
-           Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (hierna: Richtlijn);

Feiten:

Verzoeker heeft in het verleden een studentenvisum en een arbeidskaart gehad, welke hem gemachtigd hebben tot verblijf in België. Dit studentenvisum is verlopen in 2016 en de arbeidskaart had een geldigheidsduur tot januari 2017. Op 27 december 2016 dient de verzoeker een aanvraag in om machtiging tot vestiging of tot het verkrijgen van de status van langdurige ingezetene. Deze aanvraag wordt mede verworpen op grond van een gebrek aan stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen. Volgens de gemachtigde van de staatssecretaris is de verzoeker niet in het bezit van eigen inkomsten. De verzoeker heeft namelijk een ondertekende verbintenis tot tenlasteneming voorgelegd waarin de broer van verzoeker zich ertoe verbindt ervoor te zorgen dat de betrokkene “ voor zichzelf en voor zijn gezinsleden die te zijnen laste zijn, beschikt over stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden om te voorkomen dat zij ten laste vallen van de overheden” . Met als reden dit te onderbouwen, heeft de verzoeker de inkomsten van zijn broer overlegd. Volgens de gemachtigde dient de verzoeker aan te tonen voor zichzelf over voldoende bestaansmiddelen te beschikken om niet ten laste te komen van de Belgische staat. Verzoeker heeft een vordering ingediend tegen het verwerpen van zijn aanvraag tot het bekomen van de status van langdurig ingezetene. De verzoeker voert aan dat de beslissing tot verwerping van de aanvraag volgens de verzoeker op een verkeerde interpretatie van de “bestaansmiddelen-voorwaarde” rust, daar verweerder eist dat deze bestaansmiddelen “eigen” moeten zijn. Verweerder voert als tegenargument aan dat een tenlasteneming niet aantoont dat verzoeker aan de wettelijke voorwaarden voldoet, omdat dit niet aantoont dat verzoeker zal beschikken over een regelmatig en stabiel inkomen.

Overweging:

De rechtbank stelt dat de kernvraag in deze zaak gaat om de interpretatie die gegeven dient te worden aan het vereiste dat de vreemdeling die geen burger is van de Europese Unie en die de status van langdurig ingezetene wenst te verkrijgen, moet bewijzen dat hij dat voor zichzelf en voor zijn gezinsleden die te zijnen laste zijn “ beschikt over stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden om te voorkomen dat zij ten laste vallen van de overheden”. Dit artikel in de Belgische vreemdelingenwet is een omzetting van artikel 5.1 a) van de Richtlijn en derhalve dient de interpretatie van het begrip “beschikken” over vaste en regelmatige inkomsten onder deze Richtlijn te worden nagegaan.

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 5.1., onder a) van de Richtlijn 2003/109/EG, dat (onder meer) bepaalt dat onderdanen van derde landen voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene moeten bewijzen dat zij voor zichzelf en de gezinsleden te hunnen laste “beschikken” over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en hun gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat, zo te worden geïnterpreteerd dat hiermee enkel “eigen inkomsten” van de derdelander worden beoogd?

2. Of volstaat het hierbij dat die inkomsten de onderdaan van een derde land ter beschikking staan, zonder dat enige vereiste wordt gesteld met betrekking tot de herkomst van die inkomsten, zodat deze dus ook aan de derdelander kunnen worden ter beschikking gesteld door een familielid of door een andere derde?

3. Zo op de laatste vraag positief wordt geantwoord, volstaat in dat geval een door een derde aangegane verbintenis tot tenlasteneming waarin deze derde zich ertoe verbindt ervoor te zorgen dat de aanvrager van de status van langdurig ingezetene “voor zichzelf en voor zijn gezinsleden die te zijnen laste zijn, beschikt over stabiele, regelmatige en toereikende bestaansmiddelen om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden om te voorkomen dat zij ten laste vallen van de overheden” om aan te tonen dat de aanvrager kan beschikken over inkomsten in de zin van artikel 5.1., onder a) van de Richtlijn 2003/109/EG?


Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-373/13; Kuldip Singh e.a. tegen Minister for Justice and Equality; Alokpa en Moudoulou, C-86/12; Zhu en Chen, C-200/02)

Specifiek beleidsterrein: J&V