C-304/17

Contentverzamelaar

C-304/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   14 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   30 augustus 2017

Trefwoorden: EEX; bevoegde rechter; consumentenbescherming; prospectusaansprakelijkheid

Onderwerp: verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Verzoekster heeft als consument obligaties gekocht via een ‘afwikkelingsrekening’ bij twee OOS banken (gevestigd te Salzburg en Graz) die verweerster Barclays Bank (zetel in Londen) aan institutionele beleggers had verkocht. De portefeuille van het fonds werd samengesteld en beheerd door de in DUI gevestigde X1 Fund Allocation GmbH die de certificaten op grond van een DUI prospectus van 22-09-2005 en daarbij behorende algemene voorwaarden heeft uitgegeven. Het basisprospectus is aangemeld bij de Österreichischen Kontrollbank. Later blijkt dat het om een frauduleus piramidesysteem gaat: de certificaten zijn nu waardeloos. Verzoekster start 16-11-2012 een procedure (buitencontractuele vordering) tegen verweerster om haar inleg terug te krijgen en tot vaststelling van verweersters aansprakelijkheid voor nog niet begrootbare schade, gebaseerd op met name prospectusaansprakelijkheid. Zij stelt dat met name de bijzondere constructie van de lening is verzwegen en de informatie in het prospectus zeer misleidend was. Bevoegdheid van de geadieerde rechter (handelsrechter Wenen) baseert zij op artikel 5.3 van Vo. 44/2001. Verweerster betwist de vordering en de bevoegdheid van de rechter, gebaseerd op hetzelfde artikel. De rechter in eerste aanleg verklaart zich onbevoegd omdat verzoekster de stukken buiten het rechtsgebied van de rechter heeft gekocht en de schade dan ook in Graz en Salzburg is ontstaan (plaats van uitvoering in de zin van artikel 5.1 a van de Vo.). In beroep wordt die beslissing gehandhaafd. Verzoekster kan zich niet beroepen op artikel 5.3 van de Vo. omdat deze buitencontractuele vordering zo nauw verbonden is met de overeenkomst dat het contractuele aspect ook een beslissende invloed heeft op de aard van de buitencontractuele rechtsverhoudingen. De zaak ligt nu voor in ‘revision’ bij de verwijzende rechter.

De verwijzende OOS rechter (Oberster Gerichtshof) stelt op basis van arrest C-375/13 vast dat in casu de aangevoerde prospectusaansprakelijkheid niet onder het begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ valt, zodat moet worden gekeken naar artikel 5.3 van Vo. 44/2001 (die gezien de aanvang van de procedure van toepassing is). Uit arrest C-168/02 heeft de verwijzende rechter afgeleid dat de plaats van het schadebrengende feit in beginsel de plaats is waar het belegde kapitaal zich bevindt. In C-375/13 echter oordeelde het HvJEU dat bevoegdheid van de gerechten van de woonplaats ontstaat (onder meer) wanneer die schade zich rechtstreeks voordoet op een bankrekening van die verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank.

Om te kunnen beoordelen welke rechter hier bevoegd is stelt hij het HvJEU de volgende samengestelde vraag:

“Is de op grond van artikel 5, punt 3, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken bevoegde rechter voor buitencontractuele vorderingen wegens prospectusaansprakelijkheid ingeval
– de belegger zijn op een gebrekkige prospectus gebaseerde beleggingsbeslissing in zijn woonplaats heeft genomen

– en hij op grond van deze beslissing de aankoopprijs voor de op de secundaire markt verworven effecten van zijn rekening bij een Oostenrijkse bank heeft gestort op een afwikkelingsrekening bij een andere Oostenrijkse bank, vanwaar de prijs vervolgens in opdracht van de verzoeker aan de verkoper is overgemaakt,

(a) de rechter van het rechtsgebied waar de belegger zijn woonplaats heeft,
(b) de rechter van het rechtsgebied waar zich de zetel bevindt of het filiaal dat de rekening beheert, van de bank waarbij de verzoeker de bankrekening houdt vanwaar het geïnvesteerde bedrag is overgemaakt op de afwikkelingsrekening,
(c) de rechter van het rechtsgebied waar zich de zetel bevindt of het filiaal dat de rekening beheert, van de bank die de afwikkelingsrekening beheert,
(d) een van deze rechters naar keuze van de verzoeker,
(e) geen van deze rechters?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-168/02 Kronhofer; C-375/13 Kolassa

Specifiek beleidsterrein: VenJ, FIN, EZ