C-305/15 Delta Air Lines

Contentverzamelaar

C-305/15 Delta Air Lines

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   28 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   28 september 2015
Trefwoorden:  luchtvaart; compensatie luchtreizigers

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten

Verweerders (zestien particulieren) zijn een zaak begonnen tegen verzoekster wegens haar weigering (dubbele) compensatie uit te keren op grond van Vo. 261/2004. Verzoekster heeft een geplande vlucht van Kopenhagen naar New York (18-07-2012) moeten annuleren wegens technische mankementen. Op grond van Vo. 261/2004 is aan alle passagiers € 600 compensatie uitbetaald. De passagiers werden omgeboekt naar een andere vlucht (ander vluchtnummer, zelfde vliegtuig), maar ook die vlucht kon niet op tijd vertrekken omdat de mankementen niet tijdig konden worden verholpen. De tweede vlucht wordt ook geannuleerd en de passagiers vliegen met een ander vliegtuig op 20 juli alsnog naar New York. Verweerders vorderen ook voor de tweede geannuleerde vlucht een compensatie van € 600. Verzoekster stelt dat de bijzondere compensatieplicht van artikel 7 van Vo. 261/2004 alleen aanspraak op compensatie geeft voor de vluchten waarvoor er oorspronkelijk een bevestigde boeking was. Verweerders stellen dat de Vo. dubbele compensatie niet uitsluit en dat een andere vlucht als en nieuwe vlucht moet worden beschouwd die weer onder de Vo. valt.

De verwijzende DEN rechter (Gerechtshof voor Oost-Denemarken) heeft voor het oplossen van het geschil nadere uitleg nodig van de artikelen 5 en 7 van de Vo. en legt daarvoor de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1) Moeten de artikelen 5 en 7 van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, aldus worden uitgelegd dat luchtreizigers krachtens de verordening voor dezelfde boeking meermaals aanspraak kunnen maken op compensatie, wanneer de vlucht waarop de luchtvaartonderneming de reiziger heeft omgeboekt, wordt geannuleerd of vertraagd met meer dan drie uren, met het gevolg dat de compensatie krachtens artikel 7 van de verordening geen vaste compensatie is, maar afhangt van het aantal annuleringen of van de omvang van de annulering en dus van de vertraging?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, hoe kan dat worden verzoend met het door het Hof in het arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C-402/07 en C-432/07, ECLI:EU:C:2009:716, geformuleerde beginsel dat artikel 5 van die verordening aldus moet worden uitgelegd dat passagiers wiens vluchten zijn vertraagd, voor de voorschriften inzake compensatie moeten worden behandeld als passagiers wiens vluchten zijn geannuleerd, wanneer inzake aanspraak op compensatie door het Hof in zijn arrest van 23 oktober 2012, Nelson e.a., C-581/10 en C-629/10, ECLI:EU:C:2012:657 is verklaard dat met vertragingen van meer dan drie uren geen rekening kan worden gehouden bij de berekening van de vaste compensatie?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-402//07 en C-432/07 Sturgeon; C-581/10 en C-629/10 Nelson e.a.
Specifiek beleidsterrein: IenM mede EZ
         mc 28-07-2015

 

Gerelateerde documenten